Bij ontwikkelingshulp moet cultuur centraal staan

Einde augustus 2003; ik ben bijna licenciate handelswetenschappen, ik heb zopas mijn laatste examen afgelegd en mijn eindwerk wordt nu door specialisten beoordeeld. Alea jacta est !

Een jaar lang werken om te trachten aan te geven hoe de culturele identiteit van een volk kan, of beter: moet centraal staan in het ontwikkelingsproces. Ik heb de laatste hand gelegd aan mijn eindwerk over Haïti, het begin van een ware passie voor dit land waarvan ik geleidelijk de mystiek, de geschiedenis, de kracht, de hoop en de wanhoop heb leren kennen.

Februari 2003. Ik bereid me voor op een stage van twee maanden in Haïti. Ik ken het land niet goed, maar ik geef me er snel rekenschap van dat ik lang niet de enige ben. Als de mensen Haïti al niet verwarren met Tahiti of Hawai, kennen ze vaak alleen maar vage verhalen over de Tontons Macoutes.

Kort voor mijn vertrek vallen al mijn zekerheden weg. Hoe jezelf onder te dompelen in een zo verschillende cultuur en te proberen er de mechanismen van te begrijpen, terwijl ik er niet zeker van ben of ik zelf de cultuurschok wel aankan? Eén overtuiging blijft overeind: twee maanden later zal ik niet meer dezelfde zijn.
De 26 uur durende reisweg laat me toe een beetje te ontspannen. Overeenkomstig de instructies van de werknemers van American Airlines – de alarmcode is oranje – moet ik wel een keer of tien mijn bagage openen, uitpakken en weer inpakken. Op de luchthaven vang ik enkele woorden creools op. Dat doet deugd.
 Port-au-Prince

Mijn eerste stappen in de hoofdstad Port-au-Prince leiden mij voorzichtig naar het Marsveld, het Champ de Mars. ‘Blan, blan!’, wordt er geroepen. Veel ogen staren mij aan, mijn lange blonde haren en mijn blanke huid wekken de nieuwsgierigheid van scholieren die rond mij samentroepen. Ik kan maar niet begrijpen hoe een land waar, met de woorden van de grote dichter Aimé Césaire, de negritude voor de eerste keer zijn rug heeft gerecht, een dergelijke bewondering voor de blanke kan cultiveren. Bij de Haïtianen, die 200 jaar geleden slogans scandeerden die ertoe aanzetten blanken te onthoofden en hun huizen in brand te steken, leeft een tegenstrijdig gevoel van afwijzing van én bewondering voor de westerse beschaving.

Talrijke mensen helpen mij die duale realiteit te begrijpen en dompelen mij onder in wat Jean Stephen Alexis het ‘réalisme merveilleux haïtien’ heeft genoemd. Ik ontdek de voodoo en het religieuze syncretisme met een ander oog. Wat vaak wordt gelijkgesteld met toverpoppen en zwarte magie is in feite een levensbeschouwing die me met de dag meer en meer bedwelmt. De meerderheid van de bevolking mag dan al katholiek of protestant zijn, in hun binnenste, in het centrum van hun culturele identiteit, zijn alle Haïtianen voodoo-aanhangers. De voodoo wordt evenwel nog altijd vervolgd, en wel door mensen die hem zelf aanhangen. De essentie van mijn werk treedt almaar duidelijker naar voren: hoe kan een land evolueren als de meerderheid van de mensen verwerpt wat de geschiedenis in hen verankerd heeft? Elke structuur, elke instelling in het land bevestigt beetje bij beetje mijn uitgangspunt: als het probleem van culturele aard lijkt, moet bij het zoeken van een oplossing met het culturele element rekening worden gehouden. De opvoeding is een doordruk van het Franse onderwijsstelsel. De kinderen schrijven dictees over sneeuw en treinen, zaken die zij nooit hebben gezien en wellicht nooit zullen zien. De administratieve taal is het Frans, een taal die slechts door enkele geprivilegieerden volledig beheerst wordt. Alle gebeurtenissen, alle gesprekken, alle beslissingen, alles speelt zich af in de hoofdstad Port-au-Prince, maar Port-au-Prince is Haïti niet.

Het platteland

Na enkele dagen op het platteland is het mij al duidelijk dat het Haïtiaanse plattelandsleven een heel andere wereld is, een wereld op zich. Buitengewone landschappen, een primitieve overlevingscultuur, maar de levensvreugde en de zorg voor de gemeenschap zijn springlevend.

In Port-au-Prince daarentegen is het contrast tussen de minder gegoeden en de rijken ronduit schrijnend. Op het platteland lijken de mensen zich wel uit de slag te trekken, maar in de stad hebben ze aan alles tekort. Wat ik evenwel zal blijven onthouden, is dat die mensen ondanks de armoede leven, zingen, lachen en wenen zoals wij. Het zijn mensen zoals wij, en het lijkt de hoogste tijd dat zij ook als mensen worden behandeld. Mensen met mogelijkheden en met creativiteit om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van hun omgeving, als men maar naar hen luistert. De groei van de informele economie – een overlevingseconomie die stoelt op de vindingrijkheid van de mensen – is er een levend bewijs van.

Mijn hele verblijf lang zal ik wel ‘die blanke vrouw’ blijven, maar hoe langer hoe minder een vreemde. De mensen beginnen me op straat te herkennen, sommige personen die voor het eerst mijn pad kruisen, noemen mij bij mijn voornaam. De verkoopster die ik in den beginne met een wat schuchter ‘Excuseert u mij, mevrouw’ tegemoet trad, noem ik voortaan ‘chérie’ en de vruchten die ik van hen koop, worden er alleen maar lekkerder en goedkoper op.

Ik slaag er zelfs in te wennen aan het elektriciteitsgebrek en aan straten vol gaten, ja ik ga zelfs houden van het avondlijke lawaai ter voorbereiding van carnaval.

Carnaval

Ah, carnaval! Een onontkoombaar gebeuren tijdens mijn verblijf op Haïti. In straten waar ik in het begin nauwelijks durfde te komen, word ik nu verwelkomd voor nachten van waanzin. Carnaval, zo heeft men mij verteld, is het enige ogenblik van het jaar waarop alle lagen van de bevolking omgang hebben met elkaar. Hoewel de meerderheid geen toegang heeft tot de stands, troepen de mensen massaal samen in de stoet en dansen zij op het ritme van de crisis. De groepen klagen vrijelijk de sociaal-economische situatie aan waarin het land zich bevindt. Het carnaval kost de regering een fortuin, het geld zou zeker beter kunnen worden besteed, maar een president die geen carnaval organiseert die naam waardig, wordt nooit herverkozen, zo luidt het.

Daags na het carnaval lijkt de hoofdstad verlaten. De toeters die gewoonlijk het verkeer regelen, zwijgen, de hele dag lang.

De hervatting van de normale activiteit betekent: weer een moeilijk jaar, waarin men zo goed en zo kwaad als het kan moet trachten te overleven. En toch verliezen de Haïtianen hun gevoel voor humor niet.

Zo verloopt mijn verblijf, in een onthutsende en hartverwarmende eenvoud. Ik voel me verrijkt door de talrijke toevallige gesprekken bij ontmoetingen in de hoofdstad. Een meisje van vijftien ondervraagt mij uren lang over de liefdesrelaties in het westen, een jongen vraagt mij ten huwelijk omdat ik blank ben, een kind bedelt eerst om een muntstuk en eindigt met mij in te wijden in het creools.

En dan is het uur van het vertrek aangebroken. Nog enkele dagen om wat inkopen te doen. Een bezoekje aan de ‘marché en fer’, waarvan de geur in mij verankerd blijft, aan Croix-des-Bouquets, waar uitzonderlijke kunstenaars ijzer bewerken, aan Jacmel en zijn carnavalmaskers in papier mâché…

Al die souvenirs versieren nu de muren van mijn kamer, naast enkele foto’s genomen op magische momenten. Al de rest leeft voort in mijn hoofd en in mijn hart. In die mate dat mensen die mij over mijn reis ondervragen aan een gesprek zonder einde beginnen… Gesprekken die mij bevallen. Zij vormen de eerste steen van mijn kleine bijdrage aan het enorme werk van bewustmaking en ontwikkelingssamenwerking, dat mijns inziens in het westen begint.

Gaelle Verstraeten
1 september 2003