Camille Chalmers: steeds goed voor een flinke portie conjunctuurinformatie

Camille Chalmers is directeur van PAPDA (Haïtiaans platform voor alternatieve ontwikkeling in Haïti- PAPDA), is professor Sociale Economie aan de staatsuniversiteit van Port-au-Prince en is actief in overlegfora betreffende de economische situatie in de Caraïben. Hij pleit voor een alternatieve benadering van ontwikkeling, een economische benadering die de familiale landbouw en de lokale productie versterkt met het oog op grotere voedselzekerheid, en voor een inclusiever en participatiever sociaal beleid van de civiele maatschappij van het land. Zo werd Camille aangekondigd voor een open avond ontmoeting op 29 januari 2013 op 11.11.11.
Camille splitste zijn inleiding op in drie delen: de situatie in Haïti eind 2012, de Economische Partnerschap Akkoorden Haïti – Europa en de hulpverlening na de aardbeving van 12 januari 2010. We vatten een aantal zaken voor u samen.

De situatie eind 2012

In 2009 werd ex-president Bill Clinton de speciale VN-gezant voor Haïti. Zijn doelen: nieuwe investeringen naar Haïti brengen, een meer moderne economie op poten krijgen en de coördinatie verbeteren tussen NGO’s, donoren, de diaspora en de Haïtianen zelf. Deze beloftevolle aanstelling bracht niet de zo noodzakelijke economische groei, die door tewerkstellingsmogelijkheden veel Haïtianen uit de armoede zou kunnen tillen. Uiteraard was er ook de aardbeving begin 2010, maar toch was in 2012 de economische groei maar 2,7% tegenover de 6 à 7% die werd vooropgesteld. Het Bruto Nationaal Product daalde in 2012.

De klimaatomstandigheden waren weinig gunstig in 2012. Er was de lange droogteperiode die de landbouwopbrengsten in het Noorden, Noordoosten, Plateau Central en het Lage Noordwesten ernstig aantastten. Vervolgens waren er de orkanen Isaac en Sandy. Volgens de Nationale Coördinatie van de Voedselveiligheid bevinden zich ruim 2 miljoen mensen in voedselonveiligheid. Toch is sinds 2007 in de landbouwsector een dynamiek ontstaan, waardoor er in 2008 en 2009 een jaarlijkse groei was van 25%. Sindsdien is er 50% meer tewerkstelling gecreëerd in de sector. Er blijft een grote reserve aan productiviteit in de landbouw.

De antwoorden en remedies van de overheid blijven steeds dezelfde. Hun politiek versterkt de afhankelijkheid van de schaarse deviezen. Zo werd een contract afgesloten met Vietnam voor de import van 300.000 ton rijst, waarmee de Amerikaanse rijst weliswaar verdrongen wordt, maar de lage prijs zal ook weer een negatieve invloed hebben op de interne Haïtiaanse rijstproductie.
De verarming blijft toenemen, net als de polarisatie arm – rijk. Prijzen van voedingmiddelen blijven stijgen. De staat leeft boven zijn stand met luxe-uitgaven, nooit waren buitenlandse presidentiële missies zo talrijk en zo omvangrijk. Van de bevolking wordt grote soberheid verwacht, de formeel gesalarieerden krijgen een extra taks van 12% opgelegd. Er zijn een aantal grote, niet onbesproken projecten. Het industrieel park in Caracol, ingeplant op 250 ha allerbeste landbouwgrond, zou tot 65.000 banen moeten opleveren. Er is een luxe hotel van Mariott-Best Western in het vooruitzicht gesteld en er zijn conventies ondertekend voor mijnbouw in het Noorden.

De nostalgie naar de machtsuitoefening van vóór 1986 is onmiskenbaar. Baby Doc krijgt een internationaal paspoort van de overheid en bij regeringsherschikkingen komen steeds meer oud-duvalieristen aan zet. Er zijn sociale projecten, zoals de gratis school en ‘ti manman cheri’. Ze worden geleid door de première dame van Haïti, maar ze vinden plaats in gelimiteerde sectoren, met weinig impact en ze zijn weinig transparant. De locale en senatorverkiezingen die kort na de presidentiële hadden moeten plaats vinden, worden steeds weer uitgesteld en er is veel institutioneel beheer buiten het grondwettelijk kader van ’87. Sinds augustus is er dan ook toenemend protest in het land.
Positief is wel dat zich een dynamiek aftekent van krachtenbundeling. De traditionele politieke partijen zetten zich samen. In Cap Haïtien hadden ze al twee conferenties. Ze klagen het huidige staatsbeheer aan, helaas zijn deze mensen ook vaak zelf hun geloofwaardigheid verloren. Ook de sociale organisaties verenigen zich om strategieën te bepalen die ‘s lands ontwikkeling en de situatie van de gewone mensen kunnen vooruit helpen.

Het Economisch Partnerschap Akkoord (EPA) Haïti – Europese Unie.

Dit instrument onderhandelt de Europese Unie met de Afrikaanse, Caribische en Pacific landen (ACP-landen) reeds sinds 2008. Vooral in West Afrika botste dit EPA op heel wat weerstand. Het maakt de markten in die landen vrij voor toegang van transnationale Europese bedrijven die goederen en diensten leveren, het moet hun investeringen garanderen en hun intellectuele eigendomsrechten erkennen. In de Caraïben hebben alle 15 landen het EPA ondertekend in het kader van de onderhandelingen CARIFORUM (Caribische Economische Unie) – EU, maar slechts 5 landen hebben het ook geratificeerd om het in werking te laten treden. De evaluaties waren negatief, het EPA versterkt de economische belangen vooral van Europa, saboteert in zekere mate de economische integratie in de Caraïben en laat maar weinig manoeuvreerruimte voor de eigen accenten.
Vooral nu de Wereldhandelsorganisatie in een totale impasse zit t.a.v. de opkomende nieuwe economieën, stijgt de druk om de EPA’s te doen slagen. Sinds 1995 reeds heeft Haïti de laagste invoertarieven, maar dat heeft weinig opgeleverd, integendeel. Haïti zou sectoren zoals de productie van knolgewassen, groenten en veeteelt moeten kunnen beschermen en een bevoorradingspartner kunnen zijn in de Caraïben.
Haïti kan nooit uit de crisis geraken als het geen goede diensten kan verschaffen rond gezondheidszorg, water en energie. DINEPA (Direction Nationale de l’Eau Potable et de l’Assainissement) wordt ondersteund door de groep Suez sinds begin 2011, een assistentie die onder de heropbouw ressorteert. Met de EPA neemt de kans toe dat DINEPA helemaal in handen komt van Suez.

Europa kan wel grote druk uitoefenen in 2013, zelfs een vorm van chantage plegen, aangezien Europa voor de volgende 4 jaar van het Fond Europeen de Développement (FED) 500 miljoen US$ in zijn begroting wil opnemen.
Toch zou er werk moeten gemaakt worden van een aanpassing van het EPA. Haïti is zeer verschillend van de andere landen in de Caraïben. De economie is er een van import i.p.v. export. Zo kan bijvoorbeeld de melksector in Haïti zich niet ontwikkelen door dumping van Europese melk.
Het is ook bizar dat eminente thema’s zoals migratie en ecologische kwetsbaarheid helemaal niet aan bod komen in deze akkoorden. Men kan zich dan ook afvragen welke de feitelijke agenda is achter de EPA’s.

De humanitaire hulp

Na de aardbeving werd tijdens de donorenconferentie van New York 12 miljard US$ beloofd. Daarvan is 6,3 miljard in uitbetaling gezet, wat niet wil zeggen dat het ook effectief is uitbetaald. Bij het Amerikaanse Rode Kruis is dit voor slechts 50% het geval. Een eerste uitbetaling van 400 miljoen US$ ging naar het Amerikaans leger voor de verleende diensten met de enorme vloot die werd ontplooid na de aardbeving. Een tweede uitbetaling betrof de Banque Interamericaine de Développement (BID) om de externe schuld van Haïti te verminderen.
Privé was er een enorme effectieve solidariteit in grote tegenstelling tot de internationale bureaucratieën, voornamelijk internationale en multilaterale organisaties, die veel middelen uitgaven voor reizen en logement. Huishuren van 3 tot 4.000 US$ per maand waren niet uitzonderlijk. Met die ontwrichte huurmarkt zit Port-au-Prince nu nog steeds opgezadeld.

Naar schatting werd 2 miljard uitgegeven aan voorlopige huisvesting zoals tenten en houten prefab-huisjes. Aan duurzame woningen werd slechts 1,25 miljard US$ besteed. Men vreest dus voor een toename van sloppenwijken. In de straten blijven nog steeds 350.000 mensen dakloos. In de hele hulpverlening werden de Haïtiaanse staat, de Haïtiaanse organisaties en de Haïtiaanse ondernemingen systematisch gemarginaliseerd. Vooral de Amerikanen, die vlak na de aardbeving de luchthaven van Port-au-Prince innamen en alle toegang tot het land via de lucht controleerden, en de Dominicaanse buren, langs wier grondgebied veel hulp passeerde, haalden heel wat voordeel uit de hulpverlening.

Na de aardbeving werd de ‘Commission Intérimaire pour la Reconstruction d’Haïti’ (CIRH) opgericht voor 18 maanden onder het co-voorzitterschap van Bill Clinton en Jean Max Bellerive, voormalig eerste minister. Deze commissie krijgt weinig positieve commentaar. Ze heeft de verantwoordelijkheden van de Haïtiaanse overheid gemaskeerd, zonder een meerwaarde te bieden. De CIRH werkte traag en weinig efficiënt en was bovendien niet transparant in zijn beheer en besluitvorming. Ze beschikte over 250 miljoen US$ werkingsmiddelen terwijl het de ‘Unité de Construction du Logement et des Bâtiments Publics’ UCLBP aan middelen ontbreekt om te functioneren. Dit terwijl juist transparantie en coördinatie de doelstellingen waren om het CIRH op te richten na de aardbeving om zo de heropbouw in goede banen te leiden.

Rhoddy Petit
1 april 2013

Meer artikels uit deze rubriek