De Aristide-factor (deel 1)


Pater Aristide achter het altaar.

Zoals we al in Lambi 25 schreven, ontvluchtte Jean-Claude Duvalier op 7 februari 1986 Haïti. Op straat werd er gejuicht en gedanst, maar de vreugde van de bevolking sloeg al snel om in haat en agressie tegenover de symbolen van het oude regime. Zo werd het graf van de gehate Papa Doc met de grond gelijkgemaakt, aan de haven werd het standbeeld van Columbus, een teken van vijf eeuwen koloniale en imperialistische overheersing, in zee gekieperd. Huizen van haastig weggevluchte Duvalieristen werden grondig geplunderd, elektriciteitsdraden en waterleidingsbuizen werden uit de muren gerukt. Het waren allemaal tekens van de ontworteling, de ‘dechoukaj’: de Haitïanen wilden de oude maatschappij met wortel en ál uitroeien.


Generaal Henri Namphy.

Intro Jean-Bertrand Aristide

Een aantal van de eens zo gevreesde Tonton Macoutes kreeg het hard te verduren. Sommigen werden gestenigd, anderen met machetes aan stukken gehakt of met benzine overgoten en levend verbrand. Hun stoffelijke resten bleven op straat achter of werden in triomf rondgedragen. In die periode interviewden verscheidene Amerikaanse journalisten de jonge priester Jean-Bertrand Aristide die de centrale figuur aan het worden was van de Ti Legliz, zeg maar de Haïtiaanse versie van de bevrijdingstheologie. Was de dechoukaj de voorafgaande weken vooral een ongewapende revolutie geweest met massamanifestaties, stakingen en optochten, dan was het plots uitbarstende straatgeweld volgens hem toch goed te begrijpen. De Tontons waren immers een incarnatie van de duivel. Het Haïtiaanse volk had zo verschrikkelijk geleden dat het wel tot de actie moest overgaan. Eigenlijk volbracht het daardoor Gods wil, want God wil het kwaad weg uit de wereld. In feite was het simpel: uitbuiting en repressie waren het werk van de duivel, bevrijding en revolutie waren het werk van God. Tien maand ervoor had Aristide trouwens, in de kathedraal van Port-au-Prince dan nog wel, een moedige preek gehouden waarin hij Jean-Claude Duvalier met Satan had vereenzelvigd:”Halleluja voor de mannen en vrouwen in Haïti die niet meeheulen met het kwaadwillende regime.Halleluja, want het pad van de Haitïanen die het regime verwerpen, is het pad van de gerechtigheid en van de liefde, en zo wil het de Heer.”

Aristide zei weliswaar blij te zijn met het vertrek van Duvalier, maar het echte werk moest nog beginnen. In feite was het nieuwe regime slechts een vorm van Duvalierisme zonder Duvalier, want het was duidelijk niet van plan echt komaf te maken met de oude structuren. De regering Namphy was bijgevolg een noodzakelijk kwaad en zeker niet wat het Haïtiaanse volk had gewenst. De toekomstige gebeurtenissen zouden hem spijtig genoeg gelijk geven.

Jean-Bertrand Aristide: de voorgeschiedenis

Hij werd geboren op 15 juli 1953 in Port Salut, in het zuidwesten van Haïti. Toen Jean-Bertrand drie maand oud was, stierf zijn vader en nam zijn moeder hem en zijn tweejarige zus Anne-Marie mee naar Port-au-Prince. Zijn moeder moest er daar het beste van zien te maken. Daarom werd ze stoffenverkoopster, een “Madame Sara”. Ze kocht aan in Port-au-Prince en verkocht op landelijke markten. Haar zoon werd een kind van Port-au-Prince, maar hij kon gelukkig dikwijls op vakantie in Port Salut bij zijn grootvader langs moederskant. Aristide volgde lagere school bij de Salesianen. Hij was een briljante leerling die echter niet alleen van boeken hield, maar ook van sport en muziek. Zo leerde hij gitaar spelen en was hij een gepassioneerde voetballer. Eigenlijk was hij toen al een beetje een leidersfiguur. Op zijn dertiende ging hij verder studeren aan het Salesiaans seminarie in Cap Haitien. Hij was toen al van plan priester te worden en de Salesianen werden een beetje zijn tweede familie. In de theologische vorming van de studenten – het was de periode van de Bevrijdingstheologie – werd sterk de nadruk gelegd op solidariteit met de armen. Op zijn eenentwintigste vertrok hij naar de Dominicaanse Republiek. Hij zette daar zijn opleiding voort en kreeg er les over de geschiedenis en de spiritualiteit van de Salesiaanse Orde en legde er ook zijn eerste geloften af. Eind 1975 keerde hij terug naar Port-au-Prince en begon studies filosofie en psychologie aan de staatsuniversiteit. In 1979 haalde hij zijn graad in de psychologie, maar kwam hij ook op de radio met kritische liedjes en gesproken teksten. Zijn oversten stuurden hem later dat jaar naar Israël voor bijbelstudie. In 1982 keerde hij terug naar Haïti en werd op 3 juli tot priester gewijd door bisschop Willy Romélus. Hij werd aangesteld in de parochie St.-Joseph in de hoofdstad. Hij viel daar al direct op door een preek tegen het Duvalier-regime. Niet toevallig stuurden zijn oversten hem dan maar terug naar het buitenland. Aan de universiteit van Montreal behaalde hij de mastergraad in bijbelse theologie en werkte hij aan de voorbereiding van een doctoraat in de psychologie over neurose in het Oude Testament. In januari 1985 – hij was toen tweeëndertig – keerde hij terug naar Haïti. Eerst combineerde hij een lesopdracht aan het seminarie van Port-au-Prince met parochiewerk in het verre Les Cayes, later dat jaar werd hij parochiepriester van Sint-Jan Bosco in de hoofdstad. Het is daar, bij de armen en de straatkinderen, dat zijn engagement concreet vorm zou krijgen. Begin 1986 was er een eerste poging tot aanslag tegen hem. De eerste van een lange reeks.

Fort Dimanche

Op zaterdag 26 april was er een grote optocht gepland naar Fort Dimanche, de beruchte dodengevangenis onder de Duvaliers. Er was eerst een herdenkingsmis in de Sacré Coeur in Turgeau, waarna een processie op weg ging naar de gevangenis. Onderweg sloten zich meer en meer mensen aan, maar alles bleef vreedzaam. Aristide reed mee in een jeep van waaruit hij live verslag uitbracht voor Radio Soleil. Bij de bestemming aangekomen, knielde de treurende massa neer om te bidden voor de overleden slachtoffers. Toen openden de soldaten van in de gevangenis plotseling het vuur op de rouwenden. Traangasgranaten en kogels vlogen in het rond. Er ontstond paniek, maar Aristide weigerde dekking te zoeken en bleef commentaar geven voor zijn luisteraars. Hij meldde hen dat hij misschien niet het einde van de uitzending zou halen, maar dat iedereen moest kunnen volgen wat onschuldige manifestanten die dag werd aangedaan. Er vielen tientallen gewonden, zes mensen stierven ter plekke, drie rechtstreeks door kogels en drie door elektrocutie nadat kogels elektriciteitskabels hadden doen knappen. Een zevende slachtoffer werd zo zwaar in de buik gewond dat het later overleed in het ziekenhuis.

Heel de wereld was er getuige van hoe het angstige regime omging met eenvoudige mensen die treurden om de slachtoffers van het Duvalierisme. De gebeurtenissen bij Fort Dimanche verhitten de gemoederen, er kwamen nadien relletjes, stakingen en manifestaties tegen de regering op gang. Generaal Namphy kon niets anders dan reageren. Hij verscheen op TV en beloofde verkiezingen voor november 1987, zodat vervolgens een democratisch verkozen president op 7 februari 1988 aan zijn ambtstermijn zou kunnen beginnen. Ook zouden een aantal Macoutes eindelijk eens voor een rechtbank gedaagd worden. Dat klonk op zich niet slecht, maar de meeste Haitïanen waren in die tijd vooral getroffen door de moed van pater Aristide. Hij werd nu nog meer het aanspreekpunt van de krachten die streefden naar bevrijding en maatschappelijke verandering. Daarbij zou hij dikwijls in levensgevaarlijke situaties terecht komen, want duistere krachten binnen het regime waren niet van plan Aristide zo maar zijn gang te laten gaan.

Artikel 291 van de nieuwe grondwet

In de aanloop naar de verkiezingen moest er eerst een nieuwe grondwet komen. Al werd deze inderhaast neergepend, toch moet worden gezegd dat ze een aantal best interessante artikelen bevatte. Zo werd het Creools tot officiële taal verheven en maakte men duidelijk dat er geen stukken van het grondgebied bij verdrag naar een andere mogendheid konden gaan. Dit laatste ging rechtstreeks in tegen de Amerikaanse aanspraak op de Mole St. Nicolas. De belangrijkste artikels regelden echter het verloop van de verkiezingen. Vooral artikel 291 sprak tot de verbeelding van vele Haïtianen: al wie onder de Duvaliers gemoord of gefolterd had of het regime al te ijverig had gesteund, mocht gedurende de eerste tien jaar geen politiek mandaat meer uitoefenen. Op 29 maart 1987 werd er een referendum over de nieuwe constitutie georganiseerd. De opkomst was groot: meer dan een miljoen Haitïanen wachtten in lange rijen om hun stem uit te brengen. Velen stemden voor de eerste keer in hun leven en verklaarden dat ze vooral wegens artikel 291 waren opgedaagd. Er waren weinig onregelmatigheden en de tekst werd goedgekeurd met 99,98 procent van de stemmen. Deed deze uitslag onwillekeurig een beetje aan de Duvalier-periode terugdenken – Papa Doc had zelfs ooit bij een referendum meer stemmen geoogst dan er stemgerechtigden waren -, dan weerspiegelde hij ongetwijfeld de bedoeling van het volk.

Jean Rabel

De nationale euforie over het perfect verlopen referendum vervluchtigde echter al spoedig door de realiteit van de verdere gebeurtenissen. In Jean Rabel, ongeveer 220 kilometer ten noordwesten van Port-au-Prince, kwam het op 23 juli tot een bloedbad tussen aanhangers van de boerenorganisatie Tet Ansamn en machtige landeigenaars. De kleine boeren waren al herhaaldelijk op agressieve wijze lastig gevallen, terwijl regering en leger maar lieten begaan. Daarom besloten ze eindelijk hun rechten op te eisen. Tweeduizend leden van de organisatie begonnen aan een protestmars, maar ze werden in een hinderlaag gelokt en ongeveer dertig van hen (sommige bronnen spraken van wel tweehonderd) werden door machetes en een ware kogelregen afgeslacht. Dit bloedbad op het platteland was symptomatisch voor de fundamentele problemen rond landeigendom in Haïti. Door het ontbreken van een degelijk kadaster konden grootgrondbezitters immers hun terreinen alsmaar uitbreiden ten nadele van de kleine boeren. Eventueel protest van benadeelden werd dan meestal via zogenaamde ‘ordediensten’ in de kiem gesmoord.

Een aanslag op Aristide

Op 23 augustus was Aristide in de parochie van Pont Sondé uitgenodigd op een herdenkingsviering voor de slachtoffers van Jean Rabel. Toen hij de microfoon nam om de aanwezigen toe te spreken, werd er plots op hem geschoten. Er ontstond paniek onder de toehoorders, maar Aristide draaide zich om en bleef staan, oog in oog met de schutter. Die bleef vuren, maar de kogels misten hun doel. Toen duwden een paar aanwezige andere priesters Aristide tegen de grond en brachten hem in veiligheid. Besloten werd dat het wellicht veiliger was om gedurende de nacht naar Port-au-Prince terug te keren. Bij Freycineau was echter een wegblokkade opgeworpen. De wagen van de priesters kwam tot stilstand. Ze werden opgewacht door met machetes en vuurwapens gewapende mannen. Stenen vlogen in het rond, de ramen en koplampen van de auto werden ingeklopt. Pater William Smarth werd even van de achterbank naar buiten getrokken en kreeg daar een zware steen tegen zijn heup. Adrien werd aan het oog geraakt, en Jean-Marie Vincent aan hoofd en arm. In het geharrewar en in de duisternis kregen de belagers, terwijl het regende dat het goot, niet zo gauw Aristide in het oog, die ineengedoken en bevend tussen de voor- en achterbank lag. Aan het stuur zat een blanke, jonge seminarist uit Canada, Joe Burg. Op een bepaald moment zag die een opening links in de barricade en gaf plankgas. Ze konden ontsnappen en werden opgevangen in een protestantse missiepost verderop. De volgende dag geraakten ze dan per ambulance terug in de hoofdstad. Aristide was niet gekwetst, maar wel emotioneel zwaar onder de indruk, hij had psychologische bijstand nodig en kon de eerste dagen nauwelijks spreken. Een kleine week later vonden de bisschoppen het nodig om in een officiële mededeling afstand te nemen van Aristide´s volkskerk. Het was een hoogst ongelukkige verklaring op een erg ongelegen moment, een echte breuklijn. Blijkbaar wilde niet alleen het regime, maar ook de officiële kerk Aristide uit de weg.

Rache manyok

In Port-au-Prince was het de volgende weken ook allesbehalve rustig. ‘Doodseskaders’ (de wat modieuzer benaming voor de oude Tontons Macoutes) kregen in de stad vrij spel, zonder dat de regering hen wat in de weg legde. De terreur op straat werd zo groot dat de bevolking zelf na 9 uur ’s avonds een spontane avondklok instelde en waakzaamheidcomités oprichtte. Aristide waarschuwde dat er nog veel meer doden zouden vallen als het politieke systeem niet ten gronde veranderde. Hij gebruikte een uitdrukking van bisschop Willy Romelus Rache Manyok!, ruk de maniok uit en laat het veld proper achter. Het verderfelijke kapitalisme moest vervangen worden door echt socialisme. Zonder gewapende strijd, want die zou maar tot mislukking leiden. Vanuit het geloof moest de massabeweging zich verder zetten. In de op handen zijnde verkiezingen had hij niet veel vertrouwen zolang het onwettige regime aan de macht bleef. De moorden op twee presidentskandidaten, Louis-Eugéne Athis en Yves Volel, waren alvast geen goed voorteken.

Dancing on Fire

Dancing on Fire. Photographs from Haiti van de Amerikaanse fotografe Maggie Steber, bevat pakkende beelden uit de periode 1986 tot 1991. Je vindt er foto’s van Aristide, de mislukte verkiezingen van november 1987 enz. Maggie was niet alleen observator, maar engageerde zich ook in Lafanmi Selavi, het door Aristide gestichte tehuis voor verlaten kinderen. Een aantal opnames zijn op het Internet terug te vinden. Het boek is nog volop tweedehands verkrijgbaar via http://www.amazon.com .

De avond voor de verkiezingen

Eigenlijk waren er maar vier echt valabele kandidaten over voor het presidentschap: Louis Déjoie jr., Sylvio Claude, de protestantse geestelijke die nog onder Duvalier had gevangen gezeten, Marc Bazin, een voormalig medewerker van de Wereldbank, en Gérard Gourgue, een mensenrechtenactivist die nog professor strafrecht was geweest. Deze laatste maakte de grootste kans. De mensen herinnerden zich nog levendig hoe hij in 1979 was afgetuigd door Tontons op een mensenrechtencongres in Sint-Jan Bosco, intussen de kerk van Aristide. Maar het regime, het leger dus, panikeerde, want in zijn ogen was elke kandidaat een bedreiging. De verkiezingen konden maar beter gewelddadig gestopt worden. En zo kwam het dat de avond ervoor één van de meest moordende tot dan toe werd. In de lange daaropvolgende tropische nacht ratelden machinegeweren en ontploften er granaten. Buitenlandse journalisten die in hotel Holiday Inn verbleven, pal in het centrum van Port-au-Prince dus, werden al om drie uur ’s nachts uit hun slaap gehaald door een enorme explosie. Een benzinestation aan de overkant van de weg stond in brand. Wat later viel de elektriciteit uit en weerklonk er ook in hun onmiddellijke buurt onheilspellend mitrailleurvuur. Bij het eerste ochtendlicht raasden auto’s vol gewapende mannen door de straten. Ze vuurden op iedereen die zich op straat waagde, zelfs op de journalisten.

Ruelle Vaillant

De grootste tragedie speelde zich af in de Ruelle Vaillant. Daar stonden een honderdtal mensen vreedzaam te wachten om in de Ecole Nationale Argentine Bellegarde hun burgerplicht te vervullen en hun stem uit te brengen. Plots werden ze er aangevallen door een met machetes en machinegeweren gewapende bende. De slachting op de speelplaats, die slechts een nauwe uitweg had, was verschrikkelijk. Sommige kiezers trachtten toch aan hun aanvallers te ontkomen door weg te vluchten in de klaslokalen en de toiletten, maar ze werden achtervolgd en ook daar bloedig neergemaaid. Tientallen Haitïanen kwamen om, mannen, vrouwen én kinderen. Een televisiejournalist uit de Dominicaanse Republiek werd neergeschoten toen hij nochtans zijn handen boven zijn hoofd hield en een Britse reporter kreeg een kogel in het been. Op hetzelfde ogenblik stonden in de nabije straten soldaten opgesteld, maar zij beperkten zich tot toekijken. Het was duidelijk dat het leger orders had gekregen om niet tussenbeide te komen.


De Saint-Jean Boscokerk van Aristide.

Bloedige zondag

Die dag, 29 november 1987, bloedige zondag, toonde de junta van generaal Namphy haar ware gelaat. Ze had lak aan echte democratie en de daarbij horende verkiezingen, die al om 9 uur ’s morgens formeel werden geannuleerd. Buitenlandse waarnemers voelden alleen maar afschuw. De hele organisatie was blijkbaar een maat voor niets geweest. De Verenigde Staten hadden 10 miljoen dollar ter beschikking gesteld en vanuit Venezuela was een bijdrage geschonken van 250 000 dollar. Canada had ingestaan voor de stembussen en het papier van de stembulletins en de omslagen. Dit alles was verloren gegaan als gevolg van het geweld van het leger, de Tontons en de neo-duvalieristen. Nog dezelfde avond verscheen Generaal Namphy op TV om mee te delen dat hij al bij decreet de Kiesraad had ontslagen en dat de regering haar verantwoordelijkheid zou opnemen om weldra zelf ‘betere’ verkiezingen te organiseren. Pater Aristide van zijn kant verklaarde in een gesprek met Amy Wilentz, een Amerikaanse journaliste, dat de schuld voor de gebeurtenissen in de Ruelle Vaillant natuurlijk op de eerste plaats bij de daders zelf moest gelegd worden, maar ook bij de kandidaten, de Amerikanen en de Kiesraad. Zij waren immers de Haitïanen blijven aansporen om te gaan stemmen, terwijl ze toch hadden moeten weten dat de verkiezingen vals waren.

Op 17 januari 1988 vonden dan de nieuwe verkiezingen plaats. Het werd een ware schertsvertoning. Niet alleen hadden de belangrijkst kandidaten zich teruggetrokken, er daagde ook erg weinig volk op, en in sommige kieslokalen waren niet eens stembiljetten voorradig. De nieuwe president werd Dr Leslie Manigat, een duvalierist, die weliswaar in 1963 bij Papa Doc in ongenade was gevallen en sindsdien lange tijd in het buitenland had vertoefd. Hij vond zichzelf een groot politicus, maar in feite was hij een opportunist die zich schaamteloos liet gebruiken.

Paul De Wolf
1 juni 2006

Meer artikels uit deze Lambi