De Aristide-factor (deel 3)


Aristide laat een nieuwe wind door het paleis waaien.

Zoals we in Lambi 27 (september 2006) al schreven, was 7 februari 1991 een historische dag. Op die datum kreeg Haïti immers voor de eerste keer in zijn geschiedenis een volledig democratisch verkozen president, die zich bovendien tot taak had gesteld de gewone Haitïanen uit hun diepe miserie naar een “waardige armoede” te leiden. Meer kon men niet verwachten en een gemakkelijke opdracht zou het wellicht niet worden. De nieuwe president was dan wel priester, maar mirakels kon ook hij niet doen.

De nieuwe regering

Tot eerste minister koos Aristide een vriend en strijdmakker, de in België opgeleide agronoom René Préval, die er ook nog landsverdediging en binnenlandse zaken bij kreeg. Alle andere regeringsleden kwamen uit de rangen van het FNCD, de nogal losse coalitie die Aristide naar het presidentschap had gestuwd. Dit zorgde al direct voor veel protest, want het FNCD had eigenlijk in geen enkele kamer van het parlement een absolute meerderheid. Tijdens de verkiezingscampagne had men immers teveel de nadruk op het presidentsschap zelf gelegd en het wetgevende deel van de verkiezingen wat verwaarloosd. De kritiek dat hij zich nu louter met vrienden omringde, beantwoordde Aristide door te stellen dat hij er dan toch in elk geval zeker van was dat zij de schatkist niet zouden plunderen. Zelf gaf hij meteen het goede voorbeeld: hij weigerde de hoge wedde die hem als staatshoofd toekwam.


Putschist Raoul Cédras.

Sterke symboliek

Zijn presidentsschap werd dus van in het begin gekenmerkt door een aantal sterk symbolische acties. Zo trok hij de eerste dag al naar het beruchte Fort Dimanche om daar een boom te planten ter nagedachtenis van de talloze politieke gevangenen die er hun leven hadden gelaten. De daarop volgende weken werden de deuren van het presidentiele paleis opengesteld voor de verschillende sectoren van de bevolking. Bedelaars, armen, soldaten, vrouwen, leden van de diaspora, journalisten, allemaal kwamen zij langs. Voodoopriesters werden zelfs samen met katholieken en protestanten uitgenodigd voor een ochtendgebed met ontbijt ten paleize.

Beleid

Op het strikt politieke vlak verliep het echter niet zo eenvoudig. De nieuwe grondwet van 1987, nota bene een sterk product vanuit de volksbeweging om toekomstige dictators onmogelijk te maken, speelde nu in het nadeel van de charismatische president, omdat zij juist in een zwakke uitvoerende macht voorzag. Aristide moest daarom belangrijke beslissingen telkens aan de eerste minister en het congres overlaten, een congres waarin hij, zoals hoger vermeld, slechts door een minderheid gesteund werd. Dit alles stond in schrille tegenstelling tot de directe democratie en de globaal-sociale revolutie van Lavalas die hij eigenlijk voor ogen had.

De eerste maanden

Aanvankelijk kreeg hij echter nog kansen om via speciale volmachten een reeks opmerkelijke regeringsbesluiten te nemen. In de eerste plaats, en dat was een zeer strategische zet van hem, probeerde hij de stabiliteit binnen het leger te verhogen. Zes generaals werden via pensionering bedankt voor hun jarenlange ‘dienst’ aan het vaderland en andere officieren liet hij promoveren. Hij wilde hiermee tevens de betrekkingen tussen leger en burgers verbeteren. Aristide zelf sprak gloedvol van “twee lichamen die elkaar voorheen afstootten, maar zich nu verenigen op de cadans van de nieuwe geschiedenis.”

Zo sprak president Aristide op 7 februari 1991

“Ik verzoek de kamer van volksvertegenwoordigers en senatoren te weigeren mij het gebruikelijke maandsalaris van tienduizend dollar uit te betalen. Dit is een schandaal in een land waar mensen niet genoeg te eten hebben, waar ze geen werk hebben, waar ze niet kunnen leven. Ik zal akkoord gaan met wat jullie me geven, al is het 1 gourde, 10 gourdes of 5 centiemen.”

Vervolgens kwam er een zuivering van de corrupte staatsstructuur en van de nationale ondernemingen door het ontslag van een heleboel overbodige, en dus voor de gemeenschap te dure, ambtenaren. Ook de misbruiken met de zogenaamde zombiechecques, waarbij overheidsgeld verduisterd werd op naam van fictieve medewerkers, werden aangepakt, soms tot groot ongenoegen van de ‘slachtoffers’. Infrastructuurwerken werden op gang gezet en de strijd tegen de drugs en tegen de smokkel en tegen de onveiligheid op straat werd met kracht aangepakt.

Maar het geld liet op zich wachten, het geld dat broodnodig was om echt grote sociale projecten ter vermindering van de armoede en de werkeloosheid te kunnen opzetten, zoals het optrekken van de minimumlonen. Niet alleen hield de rijke Haïtiaanse elite zich gedeisd uit vrees zelf te veel te moeten inleveren van wat ze zich vaak onrechtmatig had toegeëigend, ook de beloofde financiële steun uit het buitenland bleef veelal uit. Vooral Washington toonde zich uitermate terughoudend en keek met argwaan naar de linkse priester-president Aristide. Het leek al bij al een beetje op de situatie na de onafhankelijkheid in 1804: toen zat de internationale gemeenschap ook maar wat lijdzaam toe te kijken.

Zes maand regeringswerk

Na zes maanden Lavalaswind begon de regering meer en meer kritiek te krijgen van volksvertegenwoordigers en senatoren. Nog niet van het volk, dat ervan overtuigd bleef dat geen enkele andere regering een beter rapport had kunnen voorleggen. In de loop van augustus 1991 staken de parlementairen hun frustraties niet langer onder stoelen of banken, ze voelden zich buitenspel gezet en waren van plan om tegen eerste minister Préval een motie van wantrouwen in te dienen. Maar de volksorganisaties bleven niet aan de kant staan. Parlementairen die antiregeringsgezinde uitspraken hadden gedaan, werden bedreigd, woningen werden zelfs in brand gestoken. Al bij al kwam René Préval heelhuids uit de confrontatie, maar de feiten, die heel wat commentaar losweekten in binnen- en buitenland, wezen op een duidelijke zwakte in de jonge Haïtiaanse democratie. Er bleken in feite 3 partijen in het spel te zijn, namelijk de regering, het parlement en het volk.


Aanhangers van Aristide, neergeschoten door het leger in 1991 (foto: Kevin Pina).

Drie spelers

De regering bestond weliswaar uit bekwame technici die de wil hadden een nieuw Haïti op te bouwen, maar het ontbrak hen nog steeds aan politieke ervaring. Vooral de dialoog met het parlement bleef haperen. Vaak was niet eens duidelijk welke koers men zou varen en dan werd Aristide zelf er maar bijgehaald om de zaken te beredderen.

Het parlement voelde de reële macht ontglippen, het voelde zich bekocht, hoewel het zelf de volmachten aan Aristide had goedgekeurd. Het was echter geen ‘gezond’ parlement. Het bestond voor een deel uit een reeks individuen en opportunisten. Zelfs het FNCD was samengesteld uit een allegaartje van mensen die lid waren geworden omdat ze meenden dat er wat aan te verdienen viel. Kenmerkend in dit verband was dat de parlementsleden de eerste twee maanden enkel besteed hadden aan het bepalen van de eigen wedde en op drie maanden tijd nauwelijks drie echte wetten hadden goedgekeurd.

Het volk was politiek bewust, maar had nog onvoldoende inzicht in het proces van een parlementaire democratie. Hele massa’s woonden vanop de tribune de parlementszittingen bij en lieten vandaaruit hun stem horen. Doordat Aristide zijn paleis wijd open had gezet, hadden volksorganisaties ook de kans om rechtstreeks hun commentaar te spuien. Tijdens het proces van Roger Lafontant, die in januari 1991 nog een poging tot staatsgreep had gepleegd tegen Aristide, oefende de massa door haar dreigende aanwezigheid op straat een zodanige druk uit op de rechters dat de beklaagde levenslang kreeg, een straf waarin de wet voor zulk misdrijf eigenlijk niet voorzag. Lafontant had bovendien niet eens de kans gekregen om een serieuze verdediging op te bouwen. De president zelf was dan ook weinig opgetogen over de amateuristische wijze waarop het proces was gevoerd, maar veroordeelde enige dagen later in een toespraak toch niet echt de houding van het volk, dat met autobanden had klaar gestaan (Père Lebrun) voor het geval de strafmaat voor de topmacoute niet zwaar genoeg ware geweest. Vanuit zijn officiële functie had Aristide wellicht over mogelijke halsbandmoorden wat duidelijker mogen zijn.

Twee fragmenten uit de toespraak van Aristide tot de OAS op 3 oktober 1991

“Op zaterdag 28 september deden geruchten de ronde in verband met een mogelijke staatsgreep. ’s Avonds belde ik generaal Raoul Cédras, commandant ad interim van het Haïtiaanse leger. Ik vertelde hem dat ik niet in de staatsgreep geloofde. Hij beweerde er ook niet in te geloven en we hebben samen hartelijk gepraat en gelachen.”

“Met geweld werd ik naar het hoofdkwartier gebracht. Toen zei generaal Cédras mij: “Nu ben ik de president.” Ondertussen vierden de soldaten feest: zij waren niet talrijk, maar zwaar bewapend. De generaal vroeg: ‘Wat moet ik nu met hem doen?’ Sommigen zeiden: ‘Dood hem’. Anderen zeiden: ‘Laat hem gaan, anders krijgen wij moeilijkheden met de Amerikaanse en de Franse regering.’.”

De staatsgreep

Blijkbaar had Aristide het dan toch bij een deel van zijn politieke tegenstanders zo ernstig verkorven dat er in de nacht van 29 op 30 september een coup gepleegd werd die duidelijk zeer goed was voorbereid. Michel Favard, directeur van Radio Nationale, kreeg nog net de kans om de bevolking op te roepen “zich te mobiliseren om de verworvenheden van 16 december 1990 (verkiezing van Aristide) te beveiligen”. Enkele minuten later werd hij aangehouden. De boodschap was echter overgekomen: de mensen van de volkswijken Cité Soleil, Carrefours, Carrefours Feuilles…kwamen direct op straat en wierpen barricades op. Zowat overal in Port-au-Prince waren geweersalvo´s te horen. Op 30 september om 4 uur ’s ochtends openden militairen het vuur op de menigte die zich verzameld had voor het Nationaal Paleis. Ondertussen werd er ook geschoten op het presidentiële verblijf ten noorden van Port-au-Prince, waar Aristide op dat moment verbleef. De ganse dag bleef er bloed vloeien in de volkswijken. De president begaf zich dan, begeleid door de Franse ambassadeur, op weg naar het paleis waar hij rond vier uur in de namiddag door militairen werd gearresteerd. Na de nodige vernederingen en bedreigingen kon hij na twee uur onderhandelen vertrekken naar Venezuela.

Militaire junta

Nog diezelfde dag riep generaal Raoul Cédras zichzelf uit tot hoofd van een militaire junta die zich tot doel stelde “het land op de goede weg te sturen tot aan de te organiseren verkiezingen”. Die goede weg lag wel bezaaid met honderden lijken. Diende in een eerste fase Aristide zelf uitgeschakeld te worden, thans moest alle volksprotest gesmoord. Elk begin van manifestatie werd uit elkaar geschoten. Boerenbewegingen, vormingsinstellingen, coöperaties, ontwikkelingsprojecten, beroepsorganisaties, mensenrechtenbewegingen, leiders, animatoren, leden, religieuzen en jongeren met een pro Aristide houding of die konden bijdragen in de organisatie en vorming van het volk moesten het ontgelden. Onwettige huiszoekingen met diefstal en vernielingen, intimidatie, het brutaal slaan en martelen van mensen, willekeurige aanhoudingen, executies en moorden, waren na de coup schering en inslag.

In het leger werden de door Aristide aan de kant geschoven militairen vlug weer ingehaald en de door hem aangestelden weer ontslagen. Eigenlijk heerste er een niet uitgeroepen noodtoestand waarbij de militairen en allerhande misdadigers alle criminele registers mochten opentrekken om het volk monddood te maken en zijn leiders uit te schakelen. Zelfs Roger Lafontant, toch niet meteen een volksvriend, werd in zijn cel afgemaakt.

Reacties

De internationale reactie was er één van afkeuring en veroordeling van de coup en de slachting onder de burgerbevolking. Veel landen en organisaties vroegen het herstel van de grondwettelijkheid en de terugkeer van Aristide als democratische en wettelijk verkozen president van het land. Aristide zelf richtte zich reeds op woensdag 2 oktober tot de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) met het verzoek een missie naar Haïti te zenden om Cedras en zijn medeputschisten tot rede te brengen. Op 3 oktober hield hij een toespraak tot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en ’s anderendaags werd hij op het Witte Huis ontvangen door president Bush (senior) die hem de nodige steun toezegde. Enige dagen later kondigde de OAS een embargo tegen Haïti af, als reactie op de weigering van de militairen om president Aristide te laten terugkeren. Op 11 oktober veroordeelde ook de Algemene Vergadering van de UNO de putsch en riep al zijn leden op zich aan te sluiten bij het OAS-embargo. Op rondreis in Europa eind oktober, werd Aristide overal, ook hier bij ons in België, als het wettelijke en enige staatshoofd van Haïti begroet.


Aristide met René Préval.

Op bezoek in Brussel

Op 28 oktober werd hij door onze toenmalige premier Martens ontvangen en bracht hij ook een bezoek aan het Europese Parlement. Later die dag was er in het ACP-gebouw een ontmoeting met de Haïtiaanse gemeenschap van Brussel. Vergeleken met de Aristide die redactieleden van Aniti Nouvèl (de voorloper van Lambi) een klein jaar tevoren in datzelfde Brussel hadden gezien – toen was hij nog geen president, hij wilde zelfs geen kandidaat zijn!- hadden we deze keer te maken met een Aristide die een veel diplomatischer taal hanteerde. De scherpe, rake woorden van toen hadden plaats gemaakt voor meer omfloerste bewoordingen. Toch liet hij op verschillende punten niets aan duidelijkheid te wensen over. Hij pleitte voor een geweldloos actief verzet en voor een nauwkeurige toepassing van het embargo tegen Haïti. Enkel voor voeding en geneesmiddelen mocht een uitzondering worden gemaakt. Liever de korte pijn, waardoor Cédras zo snel mogelijk helemaal geïsoleerd zou komen te staan.

Verder verklaarde Aristide na zijn terugkeer als president bereid te zijn een ruimere regering te vormen, met daarin dit keer ook leden van de oppositie. Niet om met hen de macht te delen, maar uit strategische overwegingen. Over de politici die zo snel bereid waren gemene zaak te maken met de putschisten was hij zeer kritisch. Het waren dezelfden die hun eigen broekzak als het vaderland beschouwden en die daarom bij de verkiezingen van 1990 een duidelijke negatieve beoordeling van het volk hadden gekregen. De Haitïanen wilden hen toen echt niet meer terugzien als minister of wat dan ook. Alleen al daarom had hij in februari 1991 een regering gevormd die ten minste de wensen van het volk respecteerde.

Voor de toekomst was Aristide hoopvol. Hij verwachtte dat de internationale solidariteit het tij snel zou weten te keren. In een later dossier zullen we echter zien dat de terugkeer van Aristide enkele jaren op zich zou laten wachten.

Paul De Wolf
1 juni 2007

Meer artikels uit deze Lambi