De basisrechten liggen in het water


Elke dag opnieuw water halen, 's morgens en 's avonds.

Sinds een tiental jaar wordt het duidelijk dat het water ons tot aan de lippen staat: één wereldburger op vier heeft vandaag geen toegang tot zuiver water, en bij onveranderd beleid wordt dit binnen een kwarteeuw één op twee; vandaag sterven wereldwijd 25 à 30.000 men bij gebrek aan zuiver water; gisteren ook en morgen en overmorgen elke dag steeds weer…

In grote delen van de wereld (Zuid-Europa, zuiden van de VS, Noord-Afrika en het Midden Oosten) gebruikt men vandaag al meer zoet water dan er jaarlijks kan gerecycleerd worden: het gevecht om water is er al een strijd op leven en dood. Belangrijke stromen in Oost-Europa en Azië zijn zo vervuild dat ze voor de huidige generaties niet meer bruikbaar zijn als bron voor drinkwater en leven. De grondwatertafel in Mexico, over Senegal, Oudenaarde, Libanon, Thailand tot Japan gaat de diepte in.

Ontwikkeling, milieu en conflictbeheersing, ze liggen samen in het water! Een gewijzigd beleid is nodig om elkeen, vandaag en morgen, toegang te verzekeren tot het basisgoed zuiver water. In Haiti is dat niks anders.

Haïti : de naakte cijfers

Drinkwatervoorziening en sanitaire installaties zijn in Haïti nog steeds erg dun gezaaid. Hoe dun is niet precies bekend; niemand beschikt immers over een volledige lijst van de gerealiseerde drinkwaterprojecten of -installaties. Er bestaat zelfs geen inventaris van de centra waar vandaag een waterleiding ligt, laat staan dat iemand zou weten hoe de precieze situatie is op het platteland of dat er duidelijke informatie zou bestaan omtrent de kwaliteit van de bestaande installaties.

Recente schattingen van de OESO gaan er echter van uit dat het percentage van Haïtianen dat vandaag toegang heeft tot drinkwater rond 28% ligt. Daarmee behoort Haïti tot de weinig benijdenswaardige club van ongeveer 20 landen waar minstens 7 op 10 mensen het moeten stellen met water uit rivieren, beekjes of onbeschermde bronnen.

Samen met landen als Irak, Afghanistan, Bosnië, Congo en Tjaad is Haïti trouwens een van de weinige landen ter wereld waar vandaag minder mensen aan drinkwater raken dan in 1990.

Basisvoorzieningen voor sanitaire installaties zijn ook al niet overal verspreid. Op de meeste “lakou’s” staat er wel een latrine, maar bijna overal is het een traditionele open-put-latrine, zonder ventilatie of bescherming om vliegen en muggen weg te houden. Daardoor blijven het belangrijke verspreiders van ziekten zoals tyfus en verschillende soorten wormen en parasieten.

Open riolen

De moeilijkste problemen met betrekking tot de sanitaire voorzieningen liggen in de sloppenwijken van Port-au-Prince, Cap Haïtien en Gonaïves. Wie hier ooit eens door wandelde, vergeet het aanzicht en de stank niet van de open riolen, de afvoer van de open toiletten aan de zeekant van Cité Soleil waar men de uitwerpselen werkelijk continu in de zee moet duwen omdat de afloop van de enige toiletten voor deze 200.000 mensen niet veel hoger ligt dan het zeeniveau en er onvoldoende water is om de zaak nog enigszins proper te houden.

In zo’n context is het niet verwonderlijk dat Haïti de slechtste gezondheidsstatistieken buiten Afrika bezit. Tien kinderen op honderd sterven voor ze twee jaar zijn, vijftien worden begraven voor ze vijf worden. Naar schatting de helft van die doden is het slachtoffer van “watergebonden” ziektes: diarree, malaria, tyfus…

De organisatíe van de drinkwatersector

Drie staatsdiensten zijn verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening in Haïti.

CAMEP (Centrale Autonome Métropolitaine d’Eau Potable) staat in voor de watervoorziening in groot Port-au-Prince. Afhankelijk van het seizoen produceert CAMEP 70 tot 130.000 m³ per dag. Door de bevolkingsexplosie van de metropool (van 0,5 tot bijna 2 miljoen in de laatste 30 jaar) en het droogvallen van de bronnen kon de dienst eind jaren ’80 onmogelijk aan de behoeften voldoen.
Met het aanboren van grondwater begin jaren ’90 is de productie van water echter op een aanvaardbaar (theoretisch) peil van 50 tot 60 liter per inwoner en per dag gebracht.

Toch loopt de drinkwatervoorziening volledig in de soep: enerzijds zijn er onaanvaardbaar grote verliezen binnen CAMEP. Slechts één derde van het geproduceerde water wordt effectief gefactureerd aan de klanten. Een belangrijk deel gaat verloren in het netwerk dat op vele plaatsen nog dateert van de periode ‘S0-‘70. Clandestiene aftakkingen en combines met de “vanniers” van de CAMEP (die de sleutels van de grote distributiekranen hebben) doen de rest van het water “verdwijnen”. Verder zijn grote delen van de stad niet eens aangesloten op het net.

Een studie van Verdeil uit ’95 (en geactualiseerd eind ’97 door Hydro-Conseil/GRET) schat de bevoorrading als volgt in: 10% van de bevolking heeft een reglementaire privé-aansluiting; 7% heeft een clandestiene aansluiting; 5,5% moet zich bevoorraden aan de openbare fonteinen; 67% moet water kopen bij de buren, en 10,5% bij privé-handelaars.


Op 100 Haïtianen hebben er 70 nog steeds geen toegang tot zuiver water.
In Vlaanderen gaat tot 0,5% van ons dagelijks inkomen naar water. Voor de krottenwijkenbewoners van Cité Soleil is dat 12%. Meteen het hoogste percentage in de wereld!

De distributie gebeurt vooral door een anarchistische privésector van kleinhandelaars in water: de eerlijke huismoeder die dankzij een klein handeltje water aan een propere prijs doorverkoopt aan de buren die zich geen aansluiting kunnen veroorloven, de bedrijfsleider die met een paar vrachtwagens water komt pompen in de reservoirs van de betere wijken, tot de “vannier” die in een combine met een paar clandestiene aansluiters beslist over prijs en hoeveelheid in een hele wijk.

Mede door dit systeem betalen mensen in de krottenwijken van Port-au-Prince tot 20 keer meer voor hun water dan de rijkeren die rechtstreeks door CAMEP worden bevoorraad – en die het door hun hoog verbruik in zwembaden, tuinbesproeiing en de dagelijkse autowasbeurt onmogelijk maken om de armere wijken te bevoorraden.

Internationale studies tonen aan dat krottenwijkbewoners in Port-au-Prince van de hele wereld ongeveer het meest van hun dagelijks inkomen uitgeven aan water (12% gemiddeld in Cité Soleil tegen 3 tot 5% van het inkomen in Afrikaanse steden en 0,3 tot 0,5% in Vlaanderen).

Op het platteland verklaren twee staatsdiensten zich bevoegd: de SNEP (Service National d’Eau Potable), die bij zijn oprichting eind jaren ’70 een wettelijk monopolie kreeg voor de distributie van water buiten Port-au-Prince (ook al verklaren andere wetten iets anders), en de POCHEP (Postes Communautaires d’Hygiène et d’Eau Potable).
De POCHEP werd begin jaren ’80 opgericht als project, gestuurd door de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank die het niet zag zitten om via SNEP en het Ministerie van Openbare Werken haar geld in het water te gooien.

Tot een paar jaar terug liepen beide staatsdiensten compleet verloren:

  • veel te talrijk en grotendeels onbekwaam en ongemotiveerd personeel (in 1986 staakte het SNEP-personeel nog omdat er te weinig banken op de binnenkoer stonden, zodat het keuvelen tijdens de lange pauzes onaangenaam werd);
  • de (non-)logica van de meeste financieringsorganisaties die met een brede boog om SNEP en POCHEP heenstapten en op het kantoor in Tokio, Washington of Bonn beslisten hoe zij de geschiedenisboeken konden opvrolijken met hun invulling van het Haïtiaanse drinkwaterbeleid;
  • directeurs die mekaar razendsnel opvolgden en niet gehinderd werden door enige kennis van de sector of het huis;
  • een eigen bedrijfsplan dat er, wat simplistisch uitgedrukt, op neer kwam om de gekregen waterleidingen zo vlug mogelijk leeg te zuigen om het groeiend personeelskader te betalen en financieringsorganisaties aan te sporen met een nieuw “rehabilitatieplan” op de proppen te komen.

Beterschap in zicht

Ondertussen is de situatie wel wat verbeterd. De internationale druk om de rol van de staat te herbekijken en de positieve ervaringen van “water-ngo’s” leidden al tot een mentaliteitswijziging bij de topkaders van CAMEP, SNEP en POCHEP. Onder druk van de Europese Commissie en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank komt er een belangrijke hervorming van de sector. Daarbij worden de gebruikers verantwoordelijk gesteld voor hun waterleiding, tenminste voor zover er niet teveel geld mee gemoeid is.

In de steden wordt de exploitatie overgedragen aan privé-bedrijven. De staat kruipt terug in zijn kernrol van regelgeving, controle en bijsturing.

Het is echter wel zo klaar als pompwater dat die reorganisatie niet van een leien dakje zal lopen. Een directeur van een SNEP heeft voldoende historisch perspectief en uitzicht op een zinvolle baan om de stap te wagen, maar de honderden lagere bedienden die als kleine potentaatjes macht en inkomen haalden uit het beheer van de waterleiding in de kleinere steden zullen niet onmiddellijk het nut zien van een efficiënt en participatief gestuurde sector.

Naast de reorganisatie van het institutionele kader moet ook stilletjes aan een antwoord komen op andere fundamentele problemen waar de sector mee geconfronteerd blijft :

  • de lage scholing van de technici: ingenieursstudies in Haiti zijn teveel gericht op de “droge” bouwkunde en er zijn geen bijkomende scholingsmogelijkheden in het land;
  • de geringe verantwoordelijkheid van de gebruikers: onder het monopolie van SNEP en POCHEP hebben de gebruikers nooit zelf hun verantwoordelijkheid mogen opnemen; die lethargie wordt nog versterkt door de blijvende ambigue spanning tussen de plattelandsbevolking en de staatsstructuren, de verloederde economische situatie en de cultureel-religieuze houding ten overstaan van water; zo wil elke Haïtiaan wel water maar weinigen willen verantwoordelijkheid opnemen, of zelfs de productiekost van het water betalen;
  • zwakke actoren, op het niveau van overheidsdiensten, lokale besturen (die feitelijk de bouwheer zijn volgens de nieuwe wetgeving), ngo’s en privé-ondernemers;
  • de totale verwaarlozing van het echte landelijke milieu (buiten de dorpscentra) waar waarschijnlijk minder dan 5% van de bevolking aan drinkwater kan geraken.

Een vijftal ngo’s zijn met water bezig. Helvetas, PROTOS/CPH en CARE werken, elk met een lichtjes andere aanpak, vooral in de dorpscentra en richten zich op het versterken van gebruikersassociaties. ASSODLO is de enige echte Haïtiaanse water-ngo. Het Franse GRET experimenteert met participatief beheer in de volkswijken van Port-au-Prince.

Deze initiatieven dragen er toe bij dat een andere aanpak mogelijk wordt en dat er lokale expertise wordt opgebouwd om de sector beter te beheren. Het blijft echter wachten op een beter sociaal, politiek en economisch klimaat om werkelijk een duurzame oplossing te vinden voor die 70% Haïtianen die het vandaag nog steeds moeten doen zonder toegang tot het meest fundamentele levensmiddel : zuiver water.

Stef Lambrecht
1 maart 2000