De inlandse ziekte

Het gaat niet zo goed met mecanicien Ronel. De beresterke veertiger is in korte tijd een gewoon mens geworden, iemand die ook eens ziek kan zijn. Zijn gelaat en zijn blik geven geen gezonde indruk. Hij komt naar onze jeep toe en zonder enige inleiding zegt hij: “Het is nu al een stuk beter, de dokter heeft het over een erge T.B., maar dat is intussen onder controle.” Hij geeft nog wat details over zijn ziekte en zegt dan met nadruk: “Met haar is het ook gedaan en uit – voor altijd.” Met zijn hoofd doet hij een duidelijk teken in de richting van het huisje waar de jonge vrouw woont met wie hij sinds een tijd een relatie heeft. Ronel is bij “iemand” geweest en nu weet hij precies hoe het allemaal in mekaar zit. Die iemand is een bokor, een man die goed thuis is in de voodoocultus en in de magie.

De mecanicien behoort tot onze vriendenkring. Hij is een harde werker en een goede stielman, zonder grote zorgen slaat hij zich door het leven. In de provinciehoofdstad heeft hij een tweedehandse wagen lopen in het openbaar vervoer en dat brengt een goede cent op. Hier ter plaatse bouwt hij een net stenen huis naast zijn werkplaats. Ook zijn vriendin, Angeline, is een aangenaam iemand. Door een woordspeling op die naam noemt de mecanicien haar soms “mijn engeltje”. Ze is inderdaad een beschermengel voor die sterke man en soms staat ze in voor het onthaal in de zaak. Kom ik ’s morgens in de werkplaats, dan zorgt ze voor een heerlijke kop koffie. Meestal volgt dan een gezellig praatje, want Angeline wil wel iets meer weten over de jonge mensen in mijn land. Rond welke leeftijd huwen ze, en hoeveel kinderen krijgen ze? En de mannen, beslissen die ook graag alles alleen? Bij dat tweetal voel ik me goed thuis.

Bij het naar huis rijden is het vervelend stil in de jeep. Mijn enige passagier is de inlandse vrouw die al meer dan dertig jaar kookt voor de buitenlandse pères. Ze zegt geen woord en is duidelijk onder de indruk van iets ergs. “Onze vriend Ronel heeft misschien wel een inlandse ziekte”, zeg ik zonder verpinken. Het woord inlandse ziekte is een soort codewoord tussen ons twee en de vrouw weet goed waarover ik het heb. Ik bedoel een niet-natuurlijke ziekte, een toestand die iemand je aandoet met behulp van magie. Mijn diagnose is juist en de keukenvrouw begint een lang verhaal. Angeline heeft iets in het eten van Ronel gedaan. De bokor beweert dat het haar bedoeling was het hoofd van de mecanicien op hol te brengen, hem smoorverliefd te maken zodat hij onmiddellijk met haar zou trouwen. Dat plan lukte blijkbaar niet en nu mengt ze vergif in zijn eten om de man langzaam te vernietigen. De uitleg is zo overtuigend dat er geen plaats is voor een kritische vraag.

“Ik heb het altijd goed gesteld met Angeline, en wat als ik haar nu ontmoet?”, zeg ik om toch iets te zeggen. “Dan geef je haar gewoon een goede dag en meer niet”, is het antwoord. Daarna krijg ik te horen dat het probleem zich wellicht nooit zal voordoen. Iedereen in het dorp weet nu welk gemeen iemand die vrouw is en welke misdaad ze aan het voorbereiden was. Haar reputatie is eraan, voor altijd. Wellicht gaat ze nu ergens bij familie wonen – “hoe verder, hoe beter“. Je weet toch dat ik daar af en toe aan tafel zat, zeg ik nog, en kan mijn hoofd nu ook op hol slaan? De keukenvrouw stelt me gerust en legt uit dat het product alleen effect heeft voor wie het bedoeld is. “Begrijp je dat?” vraagt ze. Ik knik wel van ja, maar ik versta er geen snars van. Om me gerust te stellen, voegt ze er nog aan toe: ”Je moet er zeker je slaap niet voor laten.”

Maar van slapen is er ’s avonds geen sprake. Heel wat vragen komen door mijn geest. Hoe weet die bokor nu precies wat de bedoelingen zijn van iemand die hij niet eens kent en zelfs nooit heeft gezien? Zou het mogelijk zijn dat men T.B. of een andere ziekte door magie iemand kan aandoen? Ik heb ook een diep medelijden met Angeline. Ze krijgt geen enkele kans om zich te verdedigen. Moet ik nu echt geloven dat die aangename jonge vrouw in feite een gemene gifmengster is?

In de toekomst blijft die band met Ronel, soms zelfs een echte vriendschapsband – dat staat vast. Maar af en toe behoren we elk tot een heel andere cultuur en dan zijn we echte vreemdelingen voor mekaar – ook dat staat vast.

Raymond De Caluwé
1 januari 2004

Meer artikels uit deze rubriek