De plattelandsbewoners van Haïti: van de regen in de drop


Foto: Patryk Wezowski

De rurale sector krijgt al ettelijke tientallen jaren lang niet de waardering die hij verdient en bovendien broodnodig heeft. Al minstens 10 jaar is de nationale landbouwproductie geen prioriteit meer voor de opeenvolgende Haïtiaanse regeringen. De “paysannerie” voelt zich in de steek gelaten. Amper 5% van de nationale begroting wordt geïnvesteerd in de landbouwsector. Vraag is of de stem van de kleine boer gehoord zal worden, zeker nu binnen de overgangsregering de krijtlijnen uitgetekend worden voor wat een nieuwe start moet worden voor het verziekte Haïti. Naar eigen zeggen wil eerste minister Latortue een beleid voeren waarin bekwaamheid, eerlijkheid en engagement de sleutelwoorden zijn. Krijgt de overlevingslandbouw meer kansen?

Al meer dan 200 jaar is de landbouw op Haïti een zeer belangrijke economische sector wat werkgelegenheid betreft. Heden ten dage is het overgrote deel van de actieve Haïtiaanse bevolking (zo’n 66%) werkzaam in de agrarische sector. Met betrekking tot de inkomsten van het land maakt de landbouw al lang niet meer het grote verschil. Dit in tegenstelling tot vroeger, toen Haïti zich als ‘Parel der Antillen’ uit de naad werkte voor het koloniserende moederland. Maar van elke 100 gourdes die het land rijk wordt, zijn er nog steeds 30 afkomstig van de landbouw. Toch kan de sector meer steun gebruiken; ook al omdat de armoede met de dag toeneemt en de honger dreigt.

Of alles eens te meer bij het oude blijft, zal de nabije toekomst uitwijzen. De grootmachten, met de VS en Frankrijk op kop, zullen in elk geval moeten duidelijk maken wat ze met Haïti voor hebben. Of ze deze natie uit het moeras willen helpen, en zo ja, hoe. Stellen ze zich tevreden met een militaire interventie bij het vertrek van Aristide? Knopen ze opnieuw aan met het werk dat de Verenigde Naties midden de jaren negentig op gang trokken en dat met betrekking tot politie, justitie en administratie de fundamenten probeerde te leggen voor een rechtstaat? Of mikken ze op massale voedselhulp die het land op termijn nog verder ontwricht? De keuzes zijn niet onbelangrijk voor de toekomst van Haïti.

Terwijl interim President Boniface Alexandre en Eerste Minister Gérard Latortue bij buitenlandse donoren hulp zoeken om een regeringsprogramma uit te voeren dat ogenschijnlijk meer beoogt dan enkel maar het bedaren van de gemoederen en het voorbereiden van de verkiezingen van 2005, bundelen volksbewegingen opnieuw de wensen en verzuchtingen van hun leden. Blijkbaar is de civiele maatschappij zich aan het herstellen van de klappen die de recente politieke chaos met zich meebracht.


Foto: Patryk Wezowski

Landbouw als prioriteit

Wat hierbij opvalt, is dat tussen maart en mei jl. verschillende organisaties en verenigingen de heropleving van “le pays en dehors”, de rurale sector van Haïti, naar voren schuiven als een zeer belangrijke prioriteit. Zo maakte onder meer het Nationaal Platform voor Voedselveiligheid (PFNSA) de interim-regering er via een persactie op attent dat de Haïtiaanse landbouwsector steeds minder in de eigen nationale voedselbehoeften kan voorzien. Van hun kant eisten de slachtoffers van de failliete coöperaties – verenigd in CONASOVIC – op een bijeenkomst eind april een evenwichtiger en rechtvaardiger overheidsoptreden teneinde de kleine landbouwproducent niet nog meer te ontmoedigen en opnieuw kansen te geven. Tot slot lieten PADPA (Plateforme de Plaidoyer pour un Développement Alternatif) en ANDAH (Association Nationale des Agroprofessionnels) de nieuwe regering weten dat zij op zijn minst een doordacht ontwikkelingsplan voor het land willen dat de nationale landbouwproductie aanmoedigt en valoriseert.

Het overgangsbeleid o.l.v. premier Latortue kan het zich niet veroorloven deze signalen niet ernstig te nemen. Vijf van de acht miljoen Haïtianen leeft vandaag nog op het platteland, niettegenstaande de grote trek naar de stad. In 1965 leefden gemiddeld 296 mensen op één vierkante kilometer bebouwbaar land, halverwege de jaren tachtig was dat cijfer al opgelopen tot 4081. De bevolkingsdichtheid blijft toenemen. Meer dan 60% van de plattelandsbevolking kampt met ernstige moeilijkheden om te overleven. Heel wat huishoudens moeten zien rond te komen met een gemiddeld jaarinkomen van amper 100 dollar2. Wie doet het hen na?

Terugblik

De politieke en sociale interesse van de Haïtiaanse elite voor de rurale bevolking is nooit erg groot geweest. De Haïtiaanse “paysannerie” heeft eigenlijk nooit profijt gehaald uit de beleidsbeslissingen van de leidende klasse en is – op een paar uitzonderingen na – ook nooit uitgenodigd om mee richting te geven aan het land.

Moederland Frankrijk legt op haar kolonie Saint Domingue heel wat plantages aan. Hiermee wordt de basis gelegd van een uitvoergerichte landbouw. Na de onafhankelijkheid starten Alexandre Pétion en Jean-Pierre Boyer een landhervorming. Het zal de meest doorgedreven hervorming worden ooit. Van de meeste plantagegronden worden verschillende kleine percelen gemaakt die onder de vrije slaven verdeeld worden. Velen weten niet eens hoe ze die rendabel moeten houden. Waar mogelijk wordt het koloniale systeem van de grote plantages terug ingevoerd. Het leidt tot protest; in zoverre dat in de tweede helft van de 19de eeuw de boeren opnieuw moeten vechten voor hun grond.

Tijdens de bezetting tussen 1915 en 1934 stellen de Amerikanen alles in het werk om het systeem van de grote plantages opnieuw ingang te doen vinden. Hiermee willen zij handenarbeid doorsluizen naar opstartende industrieën op Dominicaans grondgebied. Een op export gerichte agrarische sector (cf. koffie) krijgt meer aandacht. Het brengt meer inkomsten op waarvan vooral een kleine groep profiteert. Jarenlang betalen de opkopers de boeren flink onder de internationale marktwaarde voor de exportproducten. De gevolgen laten niet lang op zich wachten.


Foto: Patryk Wezowski

Waar tot midden de jaren ’70 de landbouw nog instaat voor 50% van het bruto binnenlands product en meer dan genoeg opbrengt voor de nationale voedselbehoeften, komt daar begin de jaren ’80 verandering in. Aan de nationale voedselvoorziening komt een einde. Er moet nu voedsel (rijst bvb.) worden geïmporteerd. Gebrek aan inkomsten drijft meer en meer boeren tot armoede.

Als onder het bewind van de Duvaliers het leven van tal van kleine boeren zuur gemaakt wordt omdat ze van hun gronden beroofd worden, is de maat vol. Nogal wat Haïtianen zoeken hun toevlucht in de Dominicaanse Republiek om te ontsnappen aan zowel de miserie als de terreur en de willekeur van Papa en Baby Doc en hun Totons Macoutes. Tussen 1950 en 1980 emigreert 15% van de bevolking3. Wie achterblijft, doet een beroep op de ‘kombit’ (gemeenschapswerk) en zoekt heil in de zogenaamde ‘groupements’. Dit zijn nieuwe vormen van organisatie, die vanaf de jaren ’70 opduiken op het platteland. De afstand met het politieke machtscentrum is echter groter dan ooit.

Dank zij het werk en de inspanningen van Mission Alfa en van de Ti Kominote Legliz begin de jaren ’80 wordt bij de rurale bevolking een serieuze basis gelegd van politiek verzet en groeiend sociaal bewustzijn. Boerenverenigingen zoals Tèt Kole, Mouvman Peyizan Papaye en Koze Pèp plukken hiervan de vruchten. Zij zorgen voor vorming en opleiding. Zij kanaliseren de verzuchtingen van de boeren. Tot vier, vijf jaar geleden fungeren zij als drukkingsgroepen voor een landbouwbeleid dat de kleine nationale producenten centraal wil stellen. Ze waken er over dat de “paysannerie” een rol speelt op de politieke scène. Het lobbywerk is niet zonder resultaat. Een Institut de Reforme Agraire (INARA) komt van de grond. 1999 wordt door de regering Preval uitgeroepen tot het jaar van solidariteit met de rurale bevolking. Meer politieke aandacht gaat naar de noden van de kleine boer. Er is hoop, want uitzicht op meer economische inspraak.

Blijvend wantrouwen

Erg veel verandert er echter niet. Het INARA kan (mag?) geen eigen dynamiek ontwikkelen. De regeringen in Port-au-Prince zetelen ver weg van de dagelijkse realiteit waarmee de boeren af te rekenen hebben. Ze tekenen voor een landbouwpolitiek die zich in een neoliberaal jasje hult. In plaats van een “boerenlandbouw” (une agriculture paysanne) kansen te geven, investeren de beleidsmakers in een op uitvoer gerichte economie die niet direct een nationaal agrarisch accent meekrijgt.

Een mooi voorbeeld is eind 2002 – begin 2003 de oprichting van een vrijhandelszone in de vruchtbare vlakte van Maribahoux. Wat hier op gang werd getrokken in een streek vlakbij de grens met de Dominicaanse Republiek in het Noorden van het land, zorgt nog steeds voor heel wat wantrouwen. Niet alleen omdat er tientallen boeren van hun gronden werden verdreven voor fabrieken, maar omdat het symbool staat voor de richting die het beleid wil uitgaan. De landbouweconomie is er niet mee geholpen; integendeel, de productie van levensmiddelen bestemd voor de nationale markt krijgt nog minder kansen.

Risico’s bij de vleet

De voedselproductie op het Haïtiaanse platteland staat bloot aan tal van risico’s. Een van die factoren die bijdragen tot onzekerheid heeft te maken met de gronden zelf. Tal van boeren kunnen immers op gelijk welk moment van hun gronden verjaagd worden omdat ze geen eigendomstitels kunnen voorleggen. Wie zich niet echt identificeert met de grond die hij bewerkt, doet er minder moeite voor om de gronden optimaal te onderhouden. Daartegenover staat dat als hij zijn gronden op de een of andere manier beter zou valoriseren, hij eventueel vermeende eigenaars zou wakker maken of op ideeën brengen.

Tal van gronden lenen zich niet meer voor de landbouw. Van landbouwgronden die veroverd zijn op bossen, verdwijnen na korte tijd de vruchtbare lagen. Hevige regenval versnelt de ecologische degradatie. De massale houtkap blijft voortduren. Houtskool, nog steeds de belangrijkste energiebron op het platteland, is in sommige streken de enige bron van inkomsten.

Verder heeft de Haïtiaanse boer onvoldoende toegang tot insecticiden, pesticiden of verbeterd zaaigoed. Omdat ze niet te vinden zijn; omdat hij bij gebrek aan vorming niet weet hoe ze te gebruiken of omdat hij het zich eenvoudig weg niet kan veroorloven. Vandaar dat hij de gronden vaak een tijd braak laat liggen om ze zo hersteltijd te geven. Wat ook opvalt, is dat tal van gronden bewerkt of in cultuur gebracht worden die onvoldoende of amper geïrrigeerd kunnen worden. Regenval bepaalt dan in hoge mate de oogst die de boer mag verwachten. Maar ook de regelmatig terugkerende cyclonen zijn verantwoordelijk voor grote schade. Heel vaak ontbreekt een technische omkadering; ook al doen tal van boerenverenigingen grote inspanningen.

Om toch maar zeker te zijn van een relatief interessante oogst, steken sommige kleine producenten zich diep in de schulden. Kredietinstellingen op maat van de kleine boer zijn amper te vinden. Een bank is het enige alternatief en dus ook de intrestvoeten van boven de 10%. Heeft de Haïtiaanse boer een opbrengst die kan worden verkocht of aangesproken voor eigen gebruik, dan moet hij deze oogst opslaan en beschermen tegen vochtigheid, ongedierte, ratten, vogels… De technologie om voedsel te bewerken en te transformeren, is weinig ontwikkeld. Voedselverliezen worden geraamd op zo’n 20%. Veel inkomsten haalt hij niet uit zijn arbeid. Geld ontbreekt om zijn kinderen te laten studeren. Het gevolg is dat ze overnemen wat ze thuis te zien krijgen en dat hun levensstijl dezelfde trekjes vertoont als die van de ouders.

Op die manier knoopt de elite opnieuw aan met wat in Haïti ervaren wordt als de vroegere koloniale praktijken. Vooral de invoering – eind de jaren ’90 – van een neoliberaal beleid zet de poort open voor een zeer ongelijke concurrentieslag tussen de kleine Haïtiaanse boeren enerzijds en de buitenlandse producenten anderzijds die veel beter gevormd zijn en bovendien flink gesubsidieerd. De mondialisering zoekt ook Haïti op, dat er amper op is voorbereid.

Ontgoocheling

De ontmoediging waarmee de rurale sector momenteel kampt, heeft ook te maken met de coöperaties-carroussel. Die kwestie gaat terug tot begin 2002. Een hele reeks spaar- en kredietcoöperaties werd toen failliet verklaard. Voor wie zijn geld inzette, had men intresten tot 12% per maand beloofd. Niet alleen kleine boeren op het Haïtiaanse platteland, maar ook Haïtianen in de diaspora of kleine volkskassen hadden kapitaal belegd in deze zogenaamde nieuwe coöperaties. Het uitzicht op grotere intresten sprak aan. Meerdere familieleden zouden er op die manier hun voordeel mee doen. Tot de zaak ineenstortte. Heel wat kapitaal ging verloren. Vooral voor de kleine boer kwam het failliet ongemeen hard aan. Ze gaven de overheden de schuld omdat ze niet gewaarschuwd hadden voor het frauduleuze karakter. Wie onder de gedupeerden nog de kracht en de zin had, sloot zich aan bij CONASOVIC. Tegen beter weten in hopen ze een cent terug te zien.

Maar de zwakke positie van de rurale sector ligt niet alleen in wat anderen voor haar beslissen. Ook de rurale sector zelf treft schuld. En wel in die zin dat zij te weinig in zichzelf gelooft. Zo liggen voor heel wat boeren de vooruitgang en de beschaving meer in de stad of in het buitenland dan op het platteland. Die fascinatie voor het gras dat groener is aan de overkant uit zich onder meer in het feit dat jongeren al tijdens en zeker na hun studies het rurale leven de rug toekeren. Weinigen keren terug naar het platteland om bijvoorbeeld hun opgedane kennis ten dienste te stellen. Anderzijds is de sector er ook niet in geslaagd kredieten los te weken bij de nationale privé-sector en die warm te maken om te investeren in de verwerking, promotie en verkoop van de eigen landbouwopbrengsten.

Welke rol?

Of de sector nu op zichzelf terugvalt en zichzelf wegcijfert dan wel slachtoffer is van uitsluitingsmechanismen, feit is dat de kleine boer gefrustreerder is dan ooit. De Lavalas-beweging, die ooit de incarnatie vormde van de hoop op verandering, spreekt hem minder aan. Voor vele kleine producenten staat ze synoniem voor verdeeldheid en laat ze de “paysannerie” in de steek.


Foto: Patryk Wezowski

Verschillende remedies worden aangereikt om uit de impasse te geraken. Dat bleek op een studiedag die PADPA (Plateforme de Plaidoyer pour un Développement Alternatif) en ANDAH (Association Nationale des Agroprofessionnels) op 3 april organiseerden4. In hun conclusies stelden de deelnemers dat zij de stopzetting van het “doodsplan” vooropstelden, waarmee ze doelden op de neoliberale politiek. Zij vinden dat hierdoor de nationale markt overspoeld wordt met geïmporteerde producten die de nationale productie ontmantelen. Verder stuurden de aanwezigen aan op meer investeringskredieten, op technische omkadering en infrastructuur (wegen, communicatie, elektriciteit en irrigatie). Maar ook anderen analyseren met een kritisch oog de “paysannerie”. Zo is R. Michel bekommerd over de toenemende ontbossing. Hij vindt dat er meer aandacht moet gaan naar een duurzaam land- en bosbeleid5. Van zijn kant stelt A. Septembre dat de sector haar politieke participatie nog sterker moet definiëren en een veel grotere ondernemingsgeest aan de dag moet leggen. Een rurale ontwikkeling moet rijkdom zien te creëren en dat kan pas door een lokale ondernemingsdynamiek meer kansen te geven. In het kader van een decentraliseringsproces kunnen op dit vlak meer initiatieven van de grond komen6.

Philippe Mathieu, minister van Landbouw, Natuurlijke Bronnen en Rurale Ontwikkeling was aanwezig op bovenvermelde studiedag van PADPA en ANDAH en bevestigde in zijn toespraak dat er inderdaad meer geld naar de sector moet vloeien voor de infrastructuur. Verder wil hij de professionele organisaties op landbouwvlak versterken en de toegankelijkheid tot kredieten voor boeren stimuleren.

De komende maanden wil hij een ander landbouwbeleid stimuleren dat zal steunen op de assen “overleg” en “contractualisering”. Benieuwd of de sector zich hier kan aan optrekken. Wij volgen het op de voet.

1 Countrystudies Haiti – US Library of Congres

2 Allen Henry – op reflectiedag PADPA (Port-au-Prince 3/4/2004)


Foto: Patryk Wezowski

3 Jean Crusol: L’enjeu des petites économies insulaires – Economica – Paris – 1988

4 Rôle du secteur agricole dans la transition (conclusies reflectiedag 3/4/2004)

5 R. Michel: Les Haïtiens et les changements technologiques (1999)

6 A. Septembre: L’éclipse de la paysannerie dans les espaces socio-politiques – 2004

Johan Verstraete
1 juni 2004