De reis naar het land zonder hoedje

Na het ochtendnieuws leest men over de radio nog enkele berichten. Zo vernamen de mensen uit de provincie het overlijden van dokter Jozèf in de verre hoofdstad. Wie van de markt kwam, bracht nog dezelfde dag het bericht tot in de meest afgelegen hut van het heuvelland. Niemand kende de familienaam of de leeftijd van de dokter, maar iedereen sprak met waardering over “dok Jo”.

Mijn eerste ontmoeting met hem dateert van meer dan dertig jaar geleden. Dok Jo leek toen al een man op jaren, ging wat sleepvoetend door de ziekenhuisgang en zijn witte stofjas was dringend aan een wasbeurt toe. Zo hebben we hem altijd gekend. Met de jaren liep hij wel iets meer voorovergebogen. Toen hij vernam vanwaar precies ik afkomstig was, lachte hij breed en declameerde een paar gedichten in het Frans. Emile Verhaeren, de Vlaamse dichter die in het Frans schreef, was zijn lievelingsdichter. Er is altijd een hartelijke band gebleven met hem en ook een wederzijdse waardering.

In die tijd was dok Jo de enige inlandse dokter in de provincie. Het was alsof hij dwars door zijn patiënten keek. Zo bemerkte hij dat die eerste tropische zomer in Haïti me bijzonder zwaar viel. Glimlachend zei hij: “Veel drinken, veel zweten, veel plassen en je hebt me niet nodig.”

De eerste keer dat ik een beroep deed op dok Jo was voor een schooljongen die uit een mangoboom was gevallen. Op weg naar het ziekenhuis kermde de jongen telkens wanneer de jeep door een put of over een steen reed. De dokter vroeg wat het probleem was met de jongen. “Wellicht een breuk van de bovenarm”, zei ik. Hij betastte de arm en zei: “Je diagnose is juist – en dan fluisterde hij – sla je arm om zijn middel en hou hem goed vast.” Een paar keer trok de dokter krachtig aan de hand, sloeg de plaaster rond de arm en zond ons naar huis.

Zelf had dok Jo geen gezin. Wellicht was hij daardoor zo vol attentie voor jonge moeders en kleine kinderen. Nooit vergeet ik de bevalling van Elna. Het werd een keizersnede – een onmogelijke uitgave voor mensen uit het bergland. Ik trok naar de operatiekamer om over de prijs van de ingreep te praten. “Zeker niet minder dan 90 dollar”, zei de haastige dokter. Zoals men in Haïti afdingt voor alles, zo begon ik af te dingen op de prijs van een keizersnede. Tenslotte zei dok Jo lachend: “Mijn laatste prijs is 25 dollar …omdat het voor u is!”

Op een zondagavond sprong de kleine Fifi al spelend van een muurtje en beet zo haar tong bijna middendoor. Het bloed was niet te stelpen. In de late avond reden we met het vierjarige kind en haar moeder naar het ziekenhuis. Kort voor middernacht – hij stond juist op het punt te gaan slapen – kwamen we bij dok Jo. De tong van een kind naaien, is een delicaat werk. Met veel geduld legde de dokter aan Fifi uit wat er moest gebeuren en dat “grote” kinderen niet wenen. Kort voor dageraad was de ingreep en de nazorg voorbij. “Mama, ik heb niet geweend”, zei het kind en viel daarna in een diepe slaap. Als nuchtere westerling vreesde ik een peperdure rekening: het ereloon voor een halve zondagnacht. Glimlachend zei hij: “Dat kind moet je me elk jaar eens komen tonen, want dat zal een mooi meisje worden!”

Rijk is dokter Jozèf nooit geworden, maar hij was wel een gelukkig mens. Zijn huis had altijd wat reparatie of wat verf nodig, maar dat kwam er nooit van. Als ontspanning reed hij op zondagnamiddag met de ambulance door de kleine stad. Wanneer hij een bekende zag, stopte hij midden op straat voor een babbel. Als iemand hem een lift aanbood naar de hoofdstad, ging dok Jo graag mee voor familiebezoek. Onderweg was hij een aangename verteller tot aan de voet van de Mòn Kabrit. Daar deed hij zijn ogen dicht, haalde zijn paternoster boven en bleef bidden tot na de afdaling van de berg.

Bij een sterven zegt men dat de overledene vertrokken is naar “peyi tèt san chapo” – want iedereen gaat zonder hoofddeksel in de kist en zo naar het kerkhof. Maar als dok Jo hoort dat een hoogzwangere vrouw op weg is naar Betlehem, zal hij wellicht een omweg maken om moeder en kind te consulteren. In de groep herders zal hij niet opvallen. Zo zal hij wel wat laat aankomen bij de hemelpoort, maar men zal dok Jo daar met een warm applaus ontvangen.

Raymond De Caluwé
1 december 2008

Meer artikels uit deze Lambi

Meer artikels uit deze rubriek