Doodskisten zonder deksels

Carnaval 2006 is al een heel tijdje achter de rug, maar toch wil ik even terugblikken op een aangename anekdote tijdens het carnaval in Port-au-Prince. Het carnaval in Port-au-Prince bestaat eigenlijk uit twee delen, een eerste deel dat begint in de namiddag en waarbij verschillende groepen bepaalde culturele en/of historische feiten uitbeelden.

Vaak gaat het hier om jongerenbewegingen, scholen of dansgroepen. Dit is vooral het deel waar ouders naartoe gaan met hun kinderen en alle andere mensen die niet willen deelnemen aan de massahysterie van het tweede deel waarin populaire muziekgroepen voorbijkomen op enorme vrachtwagens met opleggers. Waarbij je dan blijkbaar een minimum aan decibels moet produceren om te mogen deelnemen, de meeste moeten dan ook een grote generator meenemen om de muur van luidsprekers van voldoende vermogen te kunnen voorzien. Hoe luider je de muziek over het publiek kan laten denderen, hoe groter het applaus voor die groep zal zijn.

Maar mijn anekdote gaat over het eerste deel, daarin zit een fragment waarin een deel van de slavenperiode in Haïti wordt uitgebeeld. Om nu duidelijk het verschil te maken tussen de slavenbeheerders (die blank waren) en de slaven zelf, maken de acteurs zich extra zwart door zich in te smeren met motorolie. Hierdoor vermijdt iedereen natuurlijk elk contact met deze “slaven”, want anders hang je vol olie. Van tijd tot tijd stormt zo een van die “slaven” dan naar mensen in het publiek, die zich natuurlijk zo vlug mogelijk uit de voeten maken. Door de nogal onveilige carnavals van de vorige jaren waren er dit jaar opvallend weinig blanken op het carnaval aanwezig, ik viel dit jaar dus extra op. Natuurlijk had één van die geoliede acteurs mij gezien en kwam mij heel joviaal een stevige handdruk geven.

En daar stond ik dan, met een “zwart” hand. Leg dan maar eens thuis uit dat je naar het carnaval geweest bent en dat je kleren vol plekken zitten van motorolie. Maar geen nood, direct kwam een jonge Haïtiaan op mij af, trok zijn T-shirt uit en begon ijverig mijn hand schoon te maken, ik had zelfs geen tijd om nee te zeggen. Natuurlijk vroeg hij daarna een kleine compensatie zodat hij met zijn vrienden wat kon drinken en zei hij dat hij dankzij mijn bijdrage nu toch een prettiger carnaval zou hebben. Ik ben nu wel benieuwd hoe híj op zijn beurt thuis uitlegt hoe hij aan olievlekken op zijn kleren komt tijdens het carnaval…

Niet lang daarna reed ik van Petion-Ville naar beneden, langs het kerkhof, richting Delmas. Zoals gewoonlijk was het daar file rijden geblazen. Dus stond ik rustig aan te schuiven en wat rond te kijken naar de activiteiten van het marktgebeuren aan de rand van de straat. Het kerkhof zelf is omringd met een hoge muur zodat je niks van het kerkhof zelf kan zien van op straat. Mijn aandacht wordt getrokken door een beweging bovenop de muur. Een jongen van 10-12 jaar komt bovenop de muur te zitten, reikt naar beneden langs de binnenzijde van de muur en trekt dan een lang en groot voorwerp omhoog. Het duurt even voor ik kan vatten wat hij daar bij zich heeft op die muur, en ik kan het nauwelijks geloven, maar het is het deksel van een doodskist! Te midden van alle marktdames laat hij dat houten deksel met kruis op de bovenzijde zakken aan de straatkant van de muur. Springt naar beneden en wandelt rustig weg met het deksel onder zijn arm. En niemand die ook maar enige reactie geeft.

De afgelopen twee jaar hoorde ik vaak verhalen waarbij verteld wordt dat de familieleden op kerkhoven enkele zware stenen op het deksel gooiden voordat de grafput weer opgevuld wordt om het te breken, en dat zij soms ook de zijkanten beschadigen. Omdat anders die kisten weer opgegraven worden, de stoffelijke resten zonder kist weer in de put gegooid worden en dan wordt de kist weer verkocht aan de volgende. Ik deed deze verhalen vaak af als een eenmalig gebeurd feit dat daarna opgeblazen wordt in de vele verhalen, maar nu heb ik het toch met mijn eigen ogen kunnen zien dat ten minste het deksel soms herbruikt wordt.

Gerrit Matton
1 juni 2006