Een vol broederleven in dienst van Haïti

Aquaduct in Saltadère
Aquaduct in Saltadère

Piet van Kampen over zijn 50 jaar Haïti

Piet Van Kampen leefde en werkte als Scheutist een halve eeuw in Haïti. Hij begon als ‘bouwbroeder’ en liet zijn atelier ten dienste van confraters en mensen in het bisdom Hinche uitgroeien tot een goeddraaiend KMO-tje (kleine en middelgrote onderneming) van deze departementale hoofdstad en omgeving. Hij verlegde meer dan één keitje in de Samana-rivier of beter nog, het waren enkele rotsblokken in de Gouyamouc.

Lambi: Beste Piet, zelf heb ik je in Hinche weten wonen en werken, aanvankelijk op de pastorie van Hinche, later bij je ateliers nabij het bisschoppelijke ‘paleis’ ,met het drieluik: garage, metaalatelier en meubelmakerij. Was je ook nog op andere ‘posten’? Geef jij een overzicht van je Haïti-loopbaan?

Piet van Kampen: In 1963 begon ik eigenlijk als bouwbroeder, de twee eerste maanden als inlevingscursus bij mijn medebroeder Gaby Daems in Pignon, waar hij de Kerk aan het bouwen was. Daarna kon ik de school afwerken van de Soeurs Missionnaires de l’Immaculée-Conception (MIC) in Hinche. Met dezelfde ploeg begon ik aan de school in Cerca Carvajal tot ik naar Pointe à Raquettes op La Gonâve werd geroepen om daar de pastorij te bouwen. Onze confrater Pater Arthur van den Bossche geraakte daar in moeilijkheden met de orkaan Flora, die zijn oude pastorie verwoestte. Een anekdote, die hij toen vertelde: tijdens de orkaan verschanste hij zich in zijn toiletje buiten en door het dakje met zijn handen vast te houden, kon hij beletten dat het wegvloog. Het waren negen mooie maanden op het eiland.

Daarna kwam ik terug in Hinche voor de bouw van de klokkentoren, de pastorij in Marmont en we maakten ook de nieuwe kerkbanken in Hinche, voordien bracht iedereen nog zijn eigen stoel mee. Bij de zusters in het hospitaal knapte ik ook nog wat kleine werkjes op.

In 1966 ben ik dan met mijn ploeg metsers en timmerlui naar Cerca la Source gegaan voor de bouw van het zusterhuis, de school, de huishoudschool en het dispensarium voor de Petites Soeurs de Sainte Thérèse (PSST). Tegelijkertijd organiseerden we gelijkaardige bouwwerken in Thomassique, de buurtparochie.

Na mijn eerste vakantie in 1969 ben ik nog ongeveer een jaar in Thomassique geweest, voor de bouw van de parochiezaal, de kapel van Boc Banic en de bouw van aquaducten voor een oud bestaand irrigatiesysteem in Saltadère aan de grens met de Dominicaanse Republiek.

Intussen werden plannen gemaakt voor een catechetisch centrum in Papaye bij Hinche. Op vier hectaren bouwden we de infrastructuur en een dertigtal huisjes waar de catechisten met hun gezin zes maanden konden logeren tijdens hun opleiding. Tijdens de eerste vormingssessie was ik verantwoordelijk voor de praktische opleiding van het mansvolk.

Daarna kwam ik terug in Hinche en bouwde het woonhuis van de MIC-zusters. Van Mgr. Decoste kreeg ik een stuk grond op het terrein van het bisdom om mijn atelier te bouwen. Het atelier werd opgericht op vraag van de confraters, die intussen problemen kregen met hun auto’s en lichtaggregaten, die toen in gebruik kwamen. Voordien was het vervoer nog te paard of per muilezel en onze verlichting bestond uit allerlei soorten gaslampen, waaronder de Coleman wel de meest gewaardeerde was.

Gecapteerde bron voor waterleiding
Gecapteerde bron voor waterleiding

L: Jij vertrok naar Haïti als een broeder scheutist (CICM). Was dat een bewuste keuze of draaide het gewoon zo uit voor jou?

PvK: Haiti was wel een gewilde keuze. In die tijd gingen bijna alle broeders naar Congo. Het was een zeldzaamheid als wij naar een andere missie gingen. Ik heb mijn overste in Kortrijk zo ver kunnen krijgen dat hij mij daarin geholpen heeft. Ik had niet veel zin om leraar te worden in een vakschool in Congo, met veel paters en broeders op dezelfde plaats, een kloostergemeenschap, hetzelfde als in België met als groot verschil het tropische klimaat. Het zat er dik in dat dat ging gebeuren. Maar intussen kwam de Algemene Overste terug van een bezoek aan Haïti. Hij had daar een aanvraag van een confrater gekregen om een vakschool te beginnen en zo kreeg ik de kans om naar Haiti te gaan. In Haiti gekomen kreeg ik te horen van provinciaal P. Dr. Staf Geens, dat ik er niet aan moest denken een vakschool te beginnen omdat er geen geld voor was.

L: De andere broeders scheutisten die we kenden, in Haïti dan, waren vooral bouwbroeders … kerken, kapellen, pastorieën, scholen. Er valt natuurlijk veel te bouwen in een land waar de overheid weinig interesse toont voor het binnenland. Jij leek ons wel een duizendpoot of moet ik beter zeggen meester tovenaar. Jij pakte nogal wat zaken aan die rechtstreeks de situatie van de mensen kon verbeteren, ook onrechtstreeks via vorming in de ateliers. Vertel eens wat je allemaal aanpakte, ik denk dat het een lang palmares is.

PvK: Zoals ik eerder vertelde bouwde ik ook nogal wat af en leidde daarbij nogal wat mensen op. Het atelier was eigenlijk mijn laatste bouwwerk. Bij de start van het atelier in Hinche had ik de confraters gevraagd, in verband met de garage, zo mogelijk allemaal hetzelfde merk auto en stroomgenerator aan te schaffen. Dat vereenvoudigde de uitrusting en de aankoop van onderdelen. Dat werden toen Landrover en Lister. Dat ging lang goed. Ik kon onderdelen bestellen in de Dominicaanse Republiek en ook in België en de winst kon de eerste onkosten dekken. Zo heb ik vanaf het begin het atelier selfsupporting kunnen houden. Later met het maken van schoolmeubilair en kerkbanken ging dat gemakkelijker.

Stilletjes aan begon de zaak iets op te brengen, vooral met het laswerk dat voordien alleen in de hoofdstad kon gedaan worden. Iedereen in het stadje had altijd wel iets kapot. We konden ook van alles maken met betonijzer en wat triplex, en dat betaalbaar was voor de gewone mensen: stoelen, tafels en wasstandjes. Met hoek- en plaatijzer maakten we ploegen, bedden en strijkijzers en die werden verkocht. Met de aanschaf van een gecombineerde houtbewerkingsmachine ging het nog beter in de timmerwerkplaats. We maakten van alles in hout: tafels, stoelen en banken, kasten en deuren, alles waar maar vraag naar was. Het bleef allemaal kleinschalig want de mensen hadden weinig koopkracht, alleen rond Nieuwjaar kochten zij wel eens een nieuw meubeltje.

Intussen had ik nog andere projecten buiten het atelier zoals de uitvoering van de 18 km lange waterleiding in Thomassique, waar we twee jaar aan gewerkt hebben. En, met deze ondervinding, de berekening, opmeting en trajectbepaling van de waterleiding van 11 km in Cerca Carvajal. Ook het project met 10 KW zonnepanelen voor de verlichting van het dorpscentrum van Cerca Carvajal hielp ik mee realiseren.

Voldoeningvolle tijden waar heel de bevolking aan deelnam om deze projecten te verwezenlijken.

Ook met alle moeilijkheden en problemen die er ontstonden door de bijgelovigheid en soms tegenwerking van de mensen.

Er werden ook plannen getekend en begroot voor projectaanvragen bij de diverse hulporganisaties. Veel Haïtiaanse priesters, die ergens een nieuwe parochie begonnen, hadden nood aan alles en kwamen plannen vragen voor de bouw van kerk en scholen om in te dienen bij Adveniat of Misereor. De plannen en begroting waren een eerlijke professionele weergave van het werk dat aangevraagd werd, maar zo kwamen zij wel altijd geld tekort. Tussen indiening en goedkeuring schoten de prijzen nogal eens de hoogte in.

Het schrijnwerkersatelier
Het schrijnwerkersatelier

Dit bood ook voordelen voor het atelier, want meestal konden we ook een gedeelte van de aanvraag ter plaatse maken en leveren, zoals schoolmeubilair, metalen dakspanten, vensters en deuren.

We hadden ook, ik noem het mijn “Fanclub”, een kleine honderd arme mensen, die iedere zaterdag langs kwamen voor een klein zakcentje om op de markt te besteden.

L: In de ateliers kon je veel mensen, vooral jongeren, opleiden. In Haïti was technische opleiding veel te schaars. Bood hen dat dan een reëel perspectief? Konden die achteraf dan hun leven maken en hun medemensen goede diensten aanbieden? Of trokken ze zoals zoveel Haïtianen weg naar het buitenland? Heb je daar zicht op?

PvK: In het atelier hadden we drie afdelingen; garage, metaalbewerking en timmerwerkplaats. Ieder van de drie had zijn verantwoordelijke. Die had de sleutel en nam die ook mee naar huis. Hij kon altijd binnen en had mij dus niet nodig. Zo kon het werk altijd gewoon doorgaan. Die mannen waren de beste uit de eerste groep leerjongens en daar kon ik bijna volledig op vertrouwen.

De andere werknemers engageerde ik als ik een interessante gast tussen de leerjongens zag. Die had dan twee jaar als leerjongen gevolgd, mijn vertrouwen gewonnen en kende de gang van zaken. Zo heb ik niet veel mensen moeten ontslaan en de eerste verantwoordelijken zijn met mij gegroeid in het werk. De leerjongens, er waren er vijf per afdeling, mochten twee jaar blijven en kregen aan het einde een getuigschrift. De eerste lichtingen kregen ook wat gereedschap mee. Zo zijn er in die veertig jaar heel wat ‘afgestudeerd’, goede en minder goede. Sommigen organiseerden zich in het dorp en werkten zelfs concurrerend. Zij konden goedkoper werken, maar moesten het wel zelf organiseren. Sommige organisaties kwamen bij mij een prijsopgave vragen, soms met tekening erbij, om dan daarna het werk goedkoper te laten uitvoeren bij de jongens in het dorp. Anderen zochten werk in de stad of iets anders. Zij hadden in ieder geval de gewoonte geleerd van iedere dag te werken en dat hielp hen ook om gemakkelijker ergens aangenomen te worden. De timmerlui hadden het moeilijker om aan werk te komen, want dat werd weinig betaald. De lassers vonden genoeg werk maar moesten wel toegang hebben tot elektriciteit en een lasapparaat. En de garagisten vonden wel iemand met een auto die een mecanicien kon gebruiken, maar dat was meestal op vriendschappelijke basis.

L: Voor elk van de ateliers had je een boss (creools voor ambachtsman), je stond daar jarenlang heel dichtbij, maakte vreugd en leed met hen mee. Hebben vooral zij jou inzage gegeven in de Creoolse cultuur en denkwijze?

PvK: Ik moet eerlijk antwoorden dat dat heel weinig geweest was. De werkplaats was te georganiseerd op mijn manier. Ik voelde wel het wantrouwen onder elkaar aan. Zij konden elkaar niet corrigeren zonder bang te zijn dat de ander hen iets zou aandoen, zelfs na veertig jaar te hebben samengewerkt. De eigenheid viel duidelijker op bij het werk aan de waterleiding waar je mensen had die verder niet aan het werk gebonden waren en als omstaanders op het werk reageerden. Dan hoorde je van alles waar je als buitenstaander geen idee van had.

Source Tremblée, de bron die ik afleidde voor Thomassique, had ik al jaren voordien bekeken en verschillende keren vond ik er bananenbladeren met voedsel als offer voor de geesten. Later bij het uitgraven van de bron om de connectie met de buis te kunnen maken moest ik er zelf voortdurend bijblijven anders stopten de werkers, die té bang waren van de geesten. Ik had dat niet direct in de gaten, maar kwam al gauw tot die conclusie. Zolang ik als “blanke” er bij was, was er voor hen geen probleem, maar zijzelf waren bang als ik er niet bij was.

Op een andere plaats kwamen we met de waterleiding langs een boom die bestond uit twee aaneen gegroeide stammen, in hun ogen een “marassa”, een tweeling, waar zij ook bang voor waren. Iedere keer moest een andere werker een stukje van het graafwerk doen zodat niet één persoon er verantwoordelijk voor was. Hiermee dachten zij de geest in verwarring te brengen, zodat hij niet zou weten wie van hen eigenlijk het werk gedaan had.

Piet Van Kampen en Marcel Marchal bij het zonnepanelenproject
Piet Van Kampen en Marcel Marchal bij het zonnepanelenproject

Als je ‘s avonds na het werk, zo wat bij elkaar zat kwamen er ook verhalen naar boven over alles wat zij meegemaakt of gezien hadden op voor ons bijgelovig gebied. Als je dan wat vragen ging stellen kwam het meestal zo uit dat het gebeurde na een feestje ‘s avonds, laat op weg naar huis, terwijl zij heel wat gedronken hadden.

L: Bij je op pensioenstelling moest je uitkijken naar een structuur die de ateliers kon overnemen. Een goed draaiend project overlaten, het lijkt me als een eigen kind uithuwelijken. Lukte het een beetje om dat georganiseerd te krijgen? Hou je nu nog contact met de mensen van de ateliers?

PvK: Vanaf mijn 65ste ben ik naar de bisschop gegaan om hem mijn atelier aan te bieden en heb ik gevraagd om voor mij een vervanger te zoeken, maar zonder succes. Op mijn 70ste heb ik het weer eens geprobeerd. Ik had hem gevraagd of de broedercongregatie Petits Frères de Sainte Thérèse het zou kunnen overnemen. Ik had intussen de overste van de broeders gesproken en die was akkoord. Maar de priesters van het bisdom waren niet akkoord, het atelier moest verbonden blijven aan het bisdom. Toen kreeg ik een jonge priester van het bisdom om in te leiden. De man had ook nog een functie als onderpastoor in een parochie. Na twee jaar werd hij plotseling door de bisschop benoemd voor de vorming in het bisdom en dat was het einde. Dan heb ik alsnog een broeder van de broedercongregatie gekregen waar ik nog drie maanden mee heb kunnen samenwerken.

Na twee jaar heeft deze broeder het atelier stil gelegd, hij had te veel problemen met het werkvolk en vorig jaar hoorde ik dat nu een priester van het bisdom het weer had opgenomen.

Ik heb nog wat persoonlijke contacten, maar daar blijft het bij. Het atelier was als “service” opgericht en als “selfsupporting” georganiseerd, maar de bisschop wilde er een commerciële zaak van maken en dus de prijzen verhogen. In een land waar al bijna geen koopkracht is, pakt dit verkeerd uit.

L: Jij zag de context serieus veranderen in Haïti. Je maakte een flinke periode van de Duvalierdictatuur mee, de volksopstand en dan het zo moeizame en tergend trage proces naar meer democratie met staatsgrepen, repressie en moeizame verkiezingen. Veel mensen geloven dat vooral onderwijs de basis is voor een positieve wending. Komt het goed met Haïti?

PvK: In de 50 jaren, die ik in Haïti geweest ben is er heel veel veranderd. Is het in die jaren vooruit gegaan? Jazeker: betere wegen, beter onderwijs, betere gezondheidszorg, hogere lonen. Is de situatie voor de mensen verbeterd? Daar twijfel ik aan. De vooruitgang heeft zeer veel onkosten en verplichtingen met zich meegebracht. Beter onderwijs vraagt geld van de mensen, betere gezondheidszorg brengt veel onkosten met zich mee. Betere wegen halen het binnenland leeg voor de hoofdstad. Betere handelscontracten zijn nadelig voor de gewone boeren en producenten.

Er is niet voor gezorgd dat er meer arbeidsplaatsen kwamen, dat er meer fabriekjes ontstonden, dat er meer werkgelegenheid kwam waardoor er ook voor al de nieuwe verbeteringen en behoeften geen geld op tafel kwam. Zo zijn de mensen nog afhankelijker geworden van buitenlandse hulp. Ik denk niet dat onderwijs de problemen zal kunnen oplossen. Er moet vooral geproduceerd worden.

L: Als je terug blikt op je lange loopbaan in Haïti wat was dan voor jou de meest positieve belevenis? Heb je ook een grootste ontgoocheling/teleurstelling die je aan ons kwijt wil?

Piet Van Kampen per ezel
Piet Van Kampen per ezel

PvK: De meest positieve belevenis is altijd en overal de “dankbaarheid” die je ziet bij mensen als je iets voor hen hebt kunnen doen. Of dat nu voor iets kleins of iets groots is, maakt niet zo veel uit. Mijn grootste ontgoocheling was, dat je je hele leven als buitenstaander en provider/leverancier beschouwd werd. Je vond heel veel “sympathie” maar zelden echte vriendschap, waarin je als “gelijke” werd behandeld.

L: Kan je na zoveel jaar Haïti terug wennen aan de Nederlandse samenleving of was je toch maar liever in Haïti blijven wonen?

PvK: Na vijftig jaar Haïti is het niet gemakkelijk terug te wennen aan de Nederlandse samenleving. Je moet terug opnieuw beginnen, je hebt bijna alle persoonlijke dingetjes moeten achterlaten. Je bent je vertrouwde omgeving en kennissen kwijt en dat op een leeftijd die het niet meer zo gemakkelijk maakt om nog van alles te proberen.

De verzorging is verder prima hier, maar je wordt met je neus op jezelf gedrukt en daar moet je echt aan wennen. Nog iets betekenen voor anderen gaat niet meer op de manier die ik altijd gekend hebt. Ik heb nu andere vaardigheden nodig die ik echt moet aanleren en dat maakt mij onzeker.

In Haïti blijven was geen optie meer. Ik werd te oud om nog een voorbeeld te zijn. Als de baas zich begint te sparen en niet meer 100% kan geven, dan kan hij dat ook niet van de andere medewerkers verwachten. Ik werd dus zelf een belemmering voor de goede gang van zaken. Ook al omdat zij die het werk moesten overnemen voortdurend de verantwoordelijkheid terug naar mij toeschoven.

L: Waar denk je nu ogenblikkelijk aan bij het woord ‘Haïti’ en wat zou je ons in Nederland of Vlaanderen zeker willen meegeven van Haïti?

PvK: Haïti is voor mij een prachtige levensvervulling geweest. Ik ben er altijd gelukkig geweest. Maar als ik het woord “Haïti” zie krijg ik ook gevoelens van onmacht, verdriet en altijd de vraag in mijn gedachte: waarom kan zo’n prachtig overlevingskrachtig volk er niet in slagen eens voor zichzelf te zorgen?

Er is in Haïti voldoende kennis en geld ter plaatse. De diaspora heeft prachtige bekwame mensen met middelen in het buitenland. In feite laten zij met hun hulp hun families in Haïti overleven. Het lijkt wel of de overlevingsdrang, van ieder voor zich, het algemeen belang uit het oog doet verliezen.

Wij kunnen blijven helpen en als christenen mogen we dat ook niet nalaten, maar de uiteindelijke oplossing ligt toch bij henzelf.

Piet Van Kampen en Rhoddy Petit
29 juni 2017

Meer artikels uit deze rubriek