Goudkoorts in Haïti’s mineralengordel


Haïti’s mineralengordel

Toen Christoffel Columbus in 1492 voet aan land zette op het eiland, dat heden Haïti en de Dominicaanse Republiek omvat, werd hij volgens zijn aantekeningen uitbundig door de bevolking, Tainos genaamd, begroet. De Spanjaarden ontvingen goudklompen, waarvan sommige zo groot als een mensenhand, ten geschenke. De Tainos zouden hun naïviteit met de dood bekopen, geveld door de slavenarbeid in de goudmijnen en besmet door hen onbekende ziektekiemen.

Vele jaren later, tussen 1944 en 1982 haalde de Amerikaanse maatschappij Reynolds Haitian Mines 13,3 miljoen ton bauxiet uit een mijn nabij Miragoâne. De Haïtiaanse regering kreeg eerst 0,90 USD per ton, later 1,29 USD per ton. Toen Haïti aandrong op een hogere commissie, verkoos Reynolds het land te verlaten. De maatschappij had slechts 13 km wegen aangelegd en 300 mensen aangeworven.
Tussen 1960 en 1972 voerde de Canadese maatschappij Sedren dan weer 1,5 miljoen ton koper uit, gewonnen rond Mémé nabij Gonaïves. De Haïtiaanse regering streek ongeveer 3 miljoen USD op.
Op haar hoogtepunt (in 1972) stelde de mijnindustrie (Reynolds en Sedren) slechts 889 mensen te werk, tegen een minimumloon van 0,70 USD per dag. Het geschoolde personeel kwam uit het buitenland.
De laatste jaren tonen Amerikaanse en Canadese bedrijven opnieuw interesse voor mijnbouw in Haïti. Dwars door het eiland, van het noordoosten tot het zuiden ligt een brede mineralengordel met goud, koper en zilver. Volgens berekeningen van geologen bevinden zich in de bergen in het Noorden van Haïti honderden miljoenen ons aan goud. Aan de huidige goudprijs van 1.000 USD per ons (= ± 30 gram), betekent dit dat er een voorraad goud van ongeveer 20 miljard USD opgeslagen ligt.

De mijn van Pueblo Viejo, in de Dominicaanse Republiek, bevat de grootste goudhoudende reserve in Amerika. Zij heeft al 5,5 miljoen ons goud opgebracht en bevat nog minstens 23,7 miljoen ons. Zij is eveneens rijk aan zilver, met een reeds gerealiseerde opbrengst van 25,2 miljoen ons en een reserve van 141,8 miljoen.


Pueblo Viejo

In 2011 en 2012 gebeurde er een onderzoek over mijnontginning door een groep journalisten en studenten in het kader van een partnerschap, Ayiti Kale Je genaamd. Dit onderzoek bracht enkele belangrijke feiten aan het licht:
Op 3.885 km² of 15 % van het Haïtiaans grondgebied werden, met het oog op het bekomen van een concessie, door Amerikaanse en Canadese bedrijven proefboringen uitgevoerd. Het bedrijf Eurasian Minerals alleen heeft al 44.000 monsters genomen. Het bedrijf Newmont Mining, tweede goudproducent ter wereld, heeft al belangrijke investeringen in Eurasian gedaan en overweegt om minstens vijf mijnsites in Haïti uit te baten. Oud-Minister van Economie en Financiën Ronald Baudin (november 2009 – oktober 2011) werkte op het ogenblik van het onderzoek door AKJ als consultant voor Newmont.
Eurasian en Newmont zijn, na een protocol van overeenkomst, al aan het boren in de sector van Lamielle, in het Noord-Oosten, en wachten op dit ogenblik op de goedkeuring van een conventie door de staat, waardoor zij een oppervlakte van 1.350 km² zouden kunnen bestrijken. Deze conventie kon, vooral door het ontbreken van een eerste minister, nog niet getekend worden. De nieuwe eerste minister Laurent Salvador Lamothe van zijn kant heeft zich voorgenomen een voor het zakenleven gunstige wetgeving door te drukken in alle sectoren, ook in de mijnbouw.

Dieuseul Anglade, ingenieur-geoloog, weigerde als directeur van het Bureau van Mijnen en Energie, het protocol van overeenkomst te tekenen. Deze weigering ligt ongetwijfeld aan de basis van zijn verwijdering uit de nieuwe regering-Lamothe.
Anglade ging ook niet akkoord met de tekst van de conventie, zoals die nu voorligt, omdat deze afwijkt van twee al bestaande conventies. Bijvoorbeeld, een clausule die een gelijke verdeling van de winst tussen het mijnbedrijf en de regering bepaalde, werd uit de tekst geschrapt.
Doordat de mineralen slechts in kleine concentraties in de gesteenten voorkomen, is de ontginning in veel gevallen slechts rendabel door het werken in de open lucht. Mijnen van dit type, zoals deze in Peru en Ghana door Newmont worden beheerd, krijgen veel kritiek te verwerken. Er is de milieuverontreiniging wegens het gebruik van kwik en cyanide. Er zijn de conflicten met van hun land verdreven boeren en de lage lonen van de arbeiders. Er zijn beschuldigingen van corruptie.
En het Haïtiaanse Bureau van Mijnen en Energie lijkt niet in staat om de nodige controles uit te voeren. In januari 2012 bleken slechts 5 van de 17 voertuigen rijklaar. Het budget van Het BME bedraagt slechts 1 miljoen USD en er zijn slechts een honderdtal personeelsleden, van wie slechts een kwart universitairen.
Een andere kritische stem komt van Claire Kumar, expert in fiscaliteit en royalties bij Christian Aid. Zij vestigt er de aandacht op dat het een tiental jaren kan duren voor een bedrijf dat een mijnontginning in de open lucht start, aangeeft winst te maken. De opstartkosten liggen redelijk hoog. Zij is bovendien van mening dat de royalties in Haïti te laag liggen: namelijk slechts 2,5 %. Bij de goudwinning in Ecuador bedragen de royalties tussen 5 en 8 % en in Peru tot 12 %. Venezuela spande de kroon door in augustus 2001 de goudmijnen te nationaliseren.
Naast Newmont en Eurasian zijn er nog andere spelers. Eind december 2012 kende het Bureau van Mijnen en Energie, ditmaal onder de leiding van de nieuwe directeur Luner Remarais, drie vergunningen toe voor de ontginning van goud of koper in Morne Bossa, Douvray en Faille B. De begunstigde bedrijven zijn enerzijds de Société Minière Delta, eigendom van het Amerikaanse VCS Mining en anderzijds Somine, een filiaal van het Canadese Majescor. De vergunningen gaan terug op conventies afgesloten met de regering-Preval in 1997.

Op 20 februari 2013 stemde de senaat een resolutie waarbij aan de regering wordt gevraagd de recente vergunningen op te schorten en een commissie van experten op te richten om de bestaande contracten door te lichten. Volgens verscheidene senatoren zijn de vergunningen illegaal omdat zij gebaseerd zijn op conventies die nooit werden goedgekeurd door het parlement.
De vertegenwoordiger van VCS Mining van zijn kant beklaagt er zich over dat het bedrijf al 4 miljoen USD heeft geïnvesteerd aan werken ter plekke en dat de eventuele mijn werk zou kunnen verschaffen aan 300 arbeiders.
Ondertussen wachten de boeren in Haïti’s mineralengordel angstig af wat de toekomst brengen zal. Kan de ontginning inderdaad de welvaart verhogen of houdt zij een ecologische en sociale ramp in?

Bronnen: www.ayitikaleje.org en www.alterpresse.org

Guy Clymans
1 april 2013

Meer artikels uit deze rubriek