Haïti viert zijn 200 jaar onafhankelijkheid in volle... afhankelijkheid

Haïti staat aan de vooravond van de viering van 200 jaar onafhankelijkheid. Twee eeuwen geleden, op 1 januari 1804, veroverden de tegen de oude Franse kolonie in opstand gekomen slaven hun onafhankelijkheid door het sterke leger van Napoleon te verslaan. In volle periode van koloniale expansie riep Haïti zijn onafhankelijkheid uit. Een mijlpaal in de geschiedenis! De aan de Franse Revolutie van 1789 ten grondslag liggende beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid werden de basis van de eerste zwarte onafhankelijke republiek in de geschiedenis van de mensheid, maar overal elders deden de Europeanen voort met het verwerpelijke kolonialistische systeem, en schuwden daarbij het grote geweld niet.

In 1804, toen de Haïtianen erin slaagden de ketens van de slavernij te breken, werden ze na de onafhankelijkheid snel door andere ketens verlamd: sociaal-economische tegenstellingen, oude vrijgelatenen tegen nieuwe vrijgelatenen, grondeigenaars tegen grondloze boeren, analfabetisme, politieke onstabiliteit, armoede enz. En na twee eeuwen van onafhankelijkheid slagen de Haïtianen er nog altijd niet in deze nieuwe ketens te verbreken. Waarom?

De mislukte onafhankelijkheid

Om een antwoord op bovenstaande vraag te vinden, duiken we terug in het verleden om de grote gebeurtenissen te bestuderen die de loop van de geschiedenis van het Haïtiaanse volk hebben bepaald en die ons kunnen helpen het heden te begrijpen.

Voor de onafhankelijkheid was Haïti , dat toen nog Saint Domingue heette, een bijzonder rijke en welvarende Franse kolonie, vooral door de grootschalige teelt van suikerriet en de productie van suiker. Haïti was toen een van de grootste exporteurs van suiker, maar ook van andere producten zoals cacao en koffie. De vruchtbare grond en de productie en uitvoer van grondstoffen vormden de basis van een sterke en stabiele economie, waardoor Saint Domingue in die tijd ‘de parel van de Antillen’ werd genoemd. Maar deze economie was gebaseerd op dwangarbeid, op slavenarbeid. De economische basis van de Haïtiaanse maatschappij van toen was het systeem van uitbuiting van slaven, de sociale basis was de schaamteloze en onmenselijke uitbuiting van mensen, herleid tot de status van slaven. Vandaar de opdeling van de koloniale Haïtiaanse maatschappij in drie welonderscheiden klassen.

De “klasse van de blanken” was samengesteld uit grote plantagehouders en grondeigenaars die alle voordelen en privileges van het systeem genoten. De “klasse van de vrijgelatenen” bestond merendeels uit mulatten en enkele vrije zwarte slaven die ook enkele voordelen genoten. De “klasse van de slaven” was samengesteld uit zwarten, die als werktuig werden beschouwd. Zij hadden geen enkel recht en waren verbonden aan de eigendom van een meester (blanke of mulat), zij waren de werkkracht die de welvaart van de kolonie verzekerde. Het zijn zij, de slaven, die na een proces van collectieve bewustwording een verbeten strijd leverden om het systeem van uitbuiting en slavernij omver te werpen en hun vrijheid en menselijke waardigheid te veroveren. Het zijn zij die het mirakel van 1804 hebben gerealiseerd!

Na de onafhankelijkheid

Waarom hebben de Haïtianen hun onafhankelijkheid niet kunnen consolideren? Om de onafhankelijkheidsstrijd tegen de blanke kolonisten te voeren, vormden de vrijgelatenen en de zwarte slaven één front. Maar eens de onafhankelijkheid veroverd en de blanke kolonisten verjaagd, viel dit front uiteen en werd de oude sociale structuur snel hersteld. Enerzijds werd door de mulatten en de vrijgelatenen (voortaan “oude vrijgelatenen” genoemd) en de officieren, die samen de onafhankelijkheidsstrijd hadden gevoerd, de hand gelegd op de door de Franse kolonisten verlaten grote plantages. De mulatten verklaarden zelfs dat deze plantages hen van rechtswege toekwamen omdat ze aan hun blanke vaders hadden toebehoord. Anderzijds eisten de zwarten of oude slaven (“nieuwe vrijgelatenen” geworden) deze gronden ook op, want ze hadden ze ten koste van hun eigen bloed veroverd. Een tegenstelling was gegroeid, de kiemen voor een duurzame sociale, politieke en economische verdeeldheid waren gezaaid.

De “oude vrijgelatenen” wilden de grote eigendommen bewaren, terwijl de “nieuwe vrijgelatenen” een stuk land wilden. Hun wens werd evenwel niet ingewilligd. Ze werden daarentegen verplicht te werken op de grote plantages van hun nieuwe meesters, ze werden geslagen en uitgebuit zoals in de tijd van de slavernij. De grote meerderheid van de nieuwe vrijgelatenen dook opnieuw onder en vluchtte naar de bergen. Zij werden de “kleine boeren” die zich aan overlevingslandbouw en veeteelt wijden.

Enkele van de “oude vrijgelatenen”, die zich bij gebrek aan arbeidskrachten (“nieuwe vrijgelatenen”) verplicht zagen hun plantage stop te zetten, werden handelaar en later speculant. Ze kochten tegen belachelijke prijzen de voedingsgewassen van de kleine boeren op om ze tegen veel hogere prijzen door te verkopen aan exporteurs. Nog eens vonden ze het middel om zich te verrijken op de rug van de massa oud-slaven.
Deze situatie veroorzaakte een echte breuk in de Haïtiaanse samenleving. Aan de ene kant de ‘kleine boeren’, arm, ongeletterd en door de overheid verwaarloosd, en aan de andere kant de “elite”: handelaars, speculanten, hogere officieren … houders van het handelsmonopolie, van politieke en andere macht, die alle privileges genoten en zich verrijkten op de rug van de massa. Ziedaar de Haïtiaanse samenleving zoals ze vorm kreeg: een verdeelde samenleving, gebouwd op sociale, culturele, politieke en economische uitsluiting van de meerderheid.

De Haïtiaanse elite zal er alles aan doen om de uitsluiting van de meerderheid van het Haïtiaanse volk te versterken en degenen die zich hiertegen verzetten te elimineren. Volgens de geschiedschrijvers werd Jean-Jacques Dessalines, de eerste president, in 1806 vermoord juist omdat hij een landhervorming in het voordeel van de massa tot stand wou brengen. Dit maakt meteen duidelijk hoe gewelddadig de belangenconflicten in de Haïtiaanse samenleving vanaf het begin waren.

De situatie van het Haïtiaanse volk verergerde toen president Jean-Pierre Boyer in 1825 de door Frankrijk bedongen “onafhankelijkheidsschuld” aanvaardde. Om deze schuld te kunnen betalen, werd de kleine boeren taksen opgelegd en het verbod om hun grond te verlaten. Dit alles hypothekeerde de ontwikkeling van het land en veroorzaakte de economische en sociale degradatie van de massa kleine boeren. Alle geld dat had kunnen dienen om de infrastructuur van het land uit te bouwen en in de fundamentele behoeften van de Haïtianen te voorzien, verdween in de Franse schatkist.

De Amerikaanse bezetting en de Duvalier-dictatuur

De Amerikaanse bezetting in 1915 heeft aan de gang van zaken in Haiti niets wezenlijks veranderd. Onder de bezetting werden de boeren onteigend en werd hun dwangarbeid opgelegd. Voedingsteelten werden vervangen door exportteelten, zoals sisal en rubber. Het verzet van de boeren werd in bloed gesmoord. De moord op boerenleider Charlemagne Peralte en de slachtpartij van een dertigtal boeren te Marchaterre bij Cayes getuigen daarvan.

De gebroeders Decoste

Jean-François Decoste is een Haitiaan die al jaren lang met zijn gezin in Belgie woont en werkt. Onlangs bracht hij met het hele gezin een bezoek aan zijn vaderland. Jean-François voerde tal van gesprekken met landgenoten en schreef op basis daarvan, samen met zijn broer Boniface, werkzaam bij Rechtvaardigheid en Vrede, dit dossier voor Lambi.

Om de economie van het land onder controle te krijgen, bezetten de Amerikanen de douane en sloten ze alle havens, op die van Port-au-Prince na. Ze centraliseerden de administratie van het hele land in de hoofdstad en hervormden het leger. De boeren hadden geen andere keuze dan voor een habbekrats in de ondernemingen van de bezetter te werken. De minimale modernisering door de bezetter had slechts tot doel het land volledig in de kapitalistische economie te integreren.

Onder de regering van de Duvaliers (1957-1986) werd het volk meer dan ooit een “zombie”-volk, dat in angst en onwetendheid gehouden werd en bestolen. Onder vader François Duvalier, alias Papa Doc, werd het corps van de Volontaires de la Sécurité Nationale (VSN) opgericht, beter gekend onder de naam ‘Tontons Macoutes”. Een privé-militie was het, die tot taak had te bespieden, te molesteren, monddood te maken, te executeren.

Onder zoon Jean-Claude Duvalier, alias Baby Doc, werden verschillende projecten opgezet om het land te laten aansluiten bij de neoliberale wereldeconomie. Zo werd in 1970 in Port-au-Prince een industriepark ingericht voor confectie- en assemblagebedrijven. Dit gaf aanleiding tot een plattelandsvlucht van honderden boeren die in die fabrieken gingen werken, maar omdat de overheid niet in huisvesting voor deze emigranten had voorzien, leidde dit onder meer tot het ontstaan van ‘Cité Soleil’, de grootste sloppenwijk van de hoofdstad, waar mensen in mensonwaardige omstandigheden samenleven.

Begin jaren tachtig roeide de Haïtiaanse regering het resistente Creools varkensras uit en importeerde de kwetsbaardere ‘blanke varkens’, waarvan de teeltkosten bovendien veel te hoog bleken voor de kleine boer.

De tweede onafhankelijkheid

Het jaar 1986 zal altijd in het geheugen van het Haïtiaanse volk gegrift blijven. Op 7 februari slaagde het volk erin na niet aflatend protest de dictatuur van de Duvaliers omver te werpen. De strijd van het volk voor vrijheid, gerechtigheid en democratie was in een nieuwe stadium getreden. Men sprak van de tweede onafhankelijkheid. Men dacht voor goed een einde te hebben gemaakt aan de dictatuur, de corruptie, de uitsluiting, de overmacht van de strijdkrachten. Maar de overgang naar een democratische samenleving is bijzonder moeizaam gebleken. Zo heeft het land tussen 1986 en 1990 een periode van politieke instabiliteit zonder weerga gekend; de militaire staatsgrepen volgden elkaar op.

Op 7 februari 1991 kon eindelijk, na echt democratische verkiezingen, Jean-Bertrand Aristide, een charismatische katholieke priester en leider van volksorganisaties, als president worden aangesteld. De hoop was herboren. In totale euforie nam het Haïtiaanse volk opnieuw zijn lot in handen. Er was een enorme mobilisatie voor de heropbouw van het land. De macht was nu toegankelijk voor de volksmassa’s. Dit betekende een politieke overwinning, een formidabele verworvenheid voor een volk dat steeds op afstand was gehouden van het beleid. De droom duurde evenwel niet lang, want op 11 september 1991 gebeurde wat voor onmogelijk werd gehouden: een bijzonder bloedige militaire staatsgreep tegen Aristide verplichtte hem tot ballingschap. De staatsgreep brak botweg het elan van de volksorganisaties en stopte het net begonnen democratisch proces. Het daarop volgende embargo veroorzaakte een dramatische verslechtering van de levensomstandigheden van het volk. Van 1991 tot 1994 beleefde het Haïtiaanse volk een van de donkerste periodes uit zijn geschiedenis.

Om te ontsnappen aan de terreur, de verdrukking en de miserie verkozen veel Haïtianen clandestien te emigreren naar de VS of andere landen in de buurt, vaak in zeeonwaardige bootjes. Velen verloren daarbij het leven. De kleine boeren werden ‘boat people’.

In oktober 1994, na drie jaar van strijd binnen én buiten Haïti, kon president Aristide terugkeren naar het land en werden de militairen verjaagd middels een gewapende interventie van de internationale gemeenschap. Met hem kwam het neoliberale plan waarvan de gevolgen nefast zouden worden voor de economie van het land. Onder René Préval, de opvolger van Aristide, werd dit plan ten volle uitgevoerd. Om orde op zaken te stellen in het staatshuishouden en opnieuw de voor het begrotingsevenwicht zo noodzakelijke financiële hulp van internationale instellingen te kunnen innen, was Préval verplicht een “structurele aanpassing” door te voeren, opgelegd door de donors van de internationale fondsen: de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Dit plan kreeg van het volk de naam “plan van de dood” en voorzag onder meer in privatisering van grote staatsbedrijven, zoals de nationale elektriciteits- en telefoonmaatschappijen, en in fiscale maatregelen en budgettaire besparingen. De staat werd dus genoodzaakt om enerzijds de uitgaven te verminderen en anderzijds de ontvangsten te verhogen. In dit kader heeft de regering een programma toegepast van “brugpensionering”, dat onder meer de afvloeiing van zowat 7000 ambtenaren inhield. De regering was verplicht de sociale uitgaven te beperken en ook de budgettaire uitgaven in de belangrijke sectoren onderwijs en gezondheidszorg. Dit alles om meer geld te kunnen storten voor de afbetaling van de buitenlandse schuld die ongeveer 1,234 miljard US$ bedraagt. Elke maand gaan zowat 5 miljoen US$ naar de afbetaling van de schuld (twee keer meer dan de staat uitgeeft aan gezondheidszorg). Wat zijn de resultaten van de neoliberale economie in Haïti?

“Vrije” markten

Haïti ontpopt zich tot een kampioen in het toepassen van de vrijemarktpolitiek. De douanetarieven behoren tot de laagste van de zone, en er is weinig controle. De lokale productie van voedingsmiddelen blijft maar verminderen. Haïti is één van de grootste rijstimporteurs van de regio geworden. In 1995 bijvoorbeeld importeerde Haïti 7.000 kubieke ton rijst, in 2000 was dat al 220.000 kubieke ton. Haïti is nu de grootste verbruiker van Amerikaanse rijst in de regio. Voor zijn dagelijkse voeding hangt het Haïtiaanse volk helemaal af van de buitenwereld. En er is niet alleen de rijst! Vandaag wordt de Haïtiaanse markt overspoeld met allerlei soorten producten: voedingsmiddelen, kleren, schoenen, keukenbenodigdheden, meubelen en apparaten allerhande. Gevolg: de lokale producten zijn te zwak en te duur in vergelijking met de geïmporteerde producten en de lokale productie neigt meer en meer te verdwijnen.

De nationale munt, de gourde, heeft om en bij de helft van zijn waarde verloren en de inflatie heeft schrikbarende proporties aangenomen. De prijzen van de basisproducten stijgen pijlsnel. In 10 jaar zijn bepaalde prijzen verdubbeld, vervijfvoudigd, ja zelfs verhonderdvoudigd. Door de devaluatie van de gourde volstaan de salarissen niet voor de kosten van levensonderhoud. De middenklasse slaat in paniek, zij kan niet meer leven van wat zij kan verdienen.

Terug naar 1804

Dit is een snel geborstelde schets van de Haïtiaanse samenleving aan de vooravond van 2004, het jaar waarin Haiti 200 jaar onafhankelijkheid viert. Maar het Haïtiaanse volk is nu meer dan ooit afhankelijk van de buitenwereld om in zijn meest fundamentele behoeften te voorzien. In deze tijden van globalisering heeft de grote meerderheid van het Haïtiaanse volk geen toegang tot basisdiensten zoals water, elektriciteit, telefoon, onderwijs of gezondheidszorg. De basisinfrastructuur is gewoon onbestaand. De lokale productie kan niet concurreren met de Amerikaanse producten, ontmoediging en wanhoop nemen bezit van de producenten. De kleine boeren geven het land op en gaan honger lijden in de sloppenwijken van de grote steden. Erger nog: de tegenstellingen, geboren uit een sociale breuk die alsmaar groter wordt, zijn nog toegenomen. Het Haïtiaanse volk is meer dan ooit verdeeld. De strijd om de macht woedt zo hevig dat hij ten koste gaat van de belangen van de natie. De hoop op een geïntegreerde democratische samenleving lijkt wel gedoofd.
Maar er zijn er nog enkelen die geloven in de formidabele wil van dit volk, dat in 1804 het ongelooflijke realiseerde. Ook vandaag is zo’n mirakel nog mogelijk. Nu moet het Haïtiaanse volk zich de vraag stellen: wanneer zorgen we weer voor solidariteit, die onze enige redding is en die ons zal toelaten om dit land weer op te bouwen? Of hebben wij niet meer de wil van onze helden van 1804?

Boniface Decoste (Justice et Paix, Haïti)
Jean-François DECOSTE (Belgie)

René Smeets
1 december 2003

Meer artikels uit deze Lambi