Lied voor een kind dat nooit speelgoed heeft gehad

De reus zet grote passen;
hij gooit de kom van de hemel omver;
de slagroom van de wolken deint uit.
Van een boom maakt hij een tandenstoker.

Ik zie.
Ik zie dat alles,
omdat ik nooit speelgoed heb gehad.

De reus loopt door de mist.
Zijn broekspijpen blijven haken
aan de doornen van de schouwen.
Om middernacht plukt hij aan de ramen.
Alle rozen van licht.

Ik heb een lege maag,
een hoofd vol verhalen
en ik verzin de wereld,
omdat ik nooit speelgoed heb gehad.

Ach, was die sneeuw maar
ronddwarrelend katoenpluis
op een plantage op de eilanden
in het licht van de zon
van een gouden zon als een groot warm brood
verstrooid door een lachende neger die
(ik weet niet waarom) Sambo zou heten, of Bolivar…

Helaas, het is de trieste winter;
mijn muts lijkt op een champignon in de regen;
mijn schoenen ploeteren door de plassen;
hun open punten lijken op eendensnavels.
Door de scheuren van mijn jas
steken de naalden van de wind
en de kou trekt over mijn rug
de afgerolde draad van de koude rilling.

In werkelijkheid ben ik een rare snuiter.
De andere kinderen kijken mij vreemd aan;
soms lachen zij en wijzen ze mij na;
zij zien maar al te goed dat ik
nooit speelgoed heb gehad.

Jacques Roumain
1 september 2000

Jacques Roumain, een naam als een klok

Jacques Roumain (1907-1944) was een zeer bezige en zeer veelzijdige persoon. Hij is een van de absolute grootheden van de Haïtiaanse literatuur van de twintigste eeuw. Als dichter heeft hij vooral naam gemaakt met zijn strijdbare poëzie (het lange gedicht Ebbenhout is een klassieker in het genre) en met zijn in vele talen vertaalde plattelandsroman Les gouverneurs de la rosée. Voorts was hij professor, etnoloog, politicus én revolutionair. In 1934 stichtte hij de Haïtiaanse communistische partij.

Lambi-hoofdredacteur René Smeets maakte een keuze uit het dichtwerk van Roumain , die dit najaar verschijnt in de poëziereeks van Point (Poetry International). Hierbij alvast een voorsmaakje. Bovenstaand gedicht schreef Roumain eind jaren dertig in Brussel voor Viviane, het tienjarige dochtertje van een vriend. Het werd postuum gepubliceerd in Le Nouveau Monde op 24 september 1978. Annelies Triest spoorde het voor ons op in Haïti.