Naar de grond van de zaak


Foto: Johan Verstraete

Het is bijna heiligschennís om in deze tijd van globalisatie en neoliberalisme nog over landhervorming te spreken. Toch wordt dit de basis van onze kritiek op wat er thans in Haiti gebeurt. Om inzicht te krijgen in de problematiek, moeten we beginnen met een korte beschrijving van de huidige landbouwstructuur, diep geworteld in de geschiedenis en de mentaliteit van het land.

Vervolgens hebben we het over de nieuwe grondwet van 1987, die in artikel 248 voorziet in de oprichting van een Institut National de Reforme Agraire (INARA), een autonome instelling met eigen administratie onder leiding van het ministerie van landbouw. Welke zijn de doelstellingen van het INARA, en vooral: wat werd er verwezenlijkt?

De enige ernstige studie die op vlak van landbouw werd uitgevoerd, dateert al van 1968 en is van de hand van Gerald Bresson. De ervaring leert dat er sedertdien niet veel is veranderd, tenzij het feit dat de druk op de grond duidelijk nog is toegenomen en dat de verbrokkeling in almaar kleinere percelen voortduurt.

Volgens Bresson bezit 1,15% van de eigenaars 66,62% van de gronden, terwijl 2/3 van de actieve Haitiaanse bevolking over 10,2% van de landbouwgronden beschikt. In die 10,2% zijn de gronden die worden gehuurd van de ‘grandons’ (grootgrondbezitters; term met een feodale bijklank) niet meegerekend.

Oorzaken van de ongelijke verdeling

In Haiti bestaat nog steeds de zogenaamde ‘donation’. Deze praktijk, die onmiddellijk na het verwerven van de onafhankelijkheid begon, werd voortgezet onder alle latere regeringen. Het zijn schenkingen aan hoge functionarissen, zowel burgerlijke als militaire, volgens de sterk ingewortelde Haïtiaanse traditie van het favoritisme.

De afstammelingen van generaal Mondesir, woonachtig in Piatre, hadden een zeer oud gronddocument waarop vermeld staat: ‘Don (gift) van Jean Jacques Dessalines’ (de eerste president van Haïti). De meeste van deze schenkingen dragen bekende namen en worden aangeduid met “habitation” (domein). Zo bestaan er vandaag nog de habitations Leclerc, Pétion, Brossard…

In tweede instantie hadden vele gronden geen duidelijk juridisch statuut, wat met zich meebracht dat verschillende praktijken van willekeur het grootgrondbezit in de hand werkten. Tot op vandaag hebben de meeste kleine eigenaars geen notariële acte van hun grond, en als ze er al één bezitten, bestaat nog het gevaar dat sommige notarissen recht noch wet eerbiedigen als iemand anders de grond opeist als zogenaamde eigendom.

Het is ook een wijdverspreide praktijk dat vele gronden afhandig gemaakt worden door in ruil voor ‘grondpapieren’ geld te lenen. Wie op termijn de woekerrente niet kan terugbetalen, is onherroepelijk zijn stuk grond kwijt. Een gerenommeerde Franse pater was erin geslaagd om op die manier boeren 340 hectaren grond afhandig te maken.

Het afpersen van grond is in Haïti een gekende praktijk. Overal zie je wel huizen met het opschrift ‘Bric à Brac’. Daar kun je zelfs je tafel afgeven tegen een lening. Als je niet binnen de termijn kan betalen, met de hoge intresten erbij, ben je de tafel kwijt.

In verband met juridische eigendomspapieren bestaat er in Haïti een enorme anarchie. Het ontbreken van een kadaster en van een sluitende wetgeving hebben geleid tot processen die door de meest biedende of de sterkste gewonnen worden. En wat de staatsgronden betreft, de beste daarvan zijn in handen van de ‘grandons’. Eén van de redenen voor de massamoord op de kleine boeren van Jean Rabel was o.a. een conflict om staatsgronden die in handen waren van de grote families Lucas en Poitvin.

Naast het grootgrondbezit telt men talrijke kleine landbouwexploitaties. Verschillende regionale studies tonen aan dat 70% van de landbouwbedrijfjes over minder dan 2 hectare grond beschikken. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de vruchtbare vlakten, het middelgebergte, met de minst vruchtbare gronden, en het hooggebergte.

In de vlakten van de vallei van de Artibonite beschikken 70% van de familiebedrijven over minder dan 1 hectare grond. De grond van die kleine bedrijven is ook van mindere kwaliteit dan die van de ‘grandons’, en hij ligt meestal ver van hun woning verwijderd. Om rond te komen en te overleven, worden ook kleine percelen grond bijgehuurd.

In deze situatie valt het gemakkelijk te begrijpen dat de ‘grandon’ over meer dan voldoende werkkrachten kan beschikken. Hij controleert die niet zelf, maar laat ze controleren door zijn beheerders binnen het systeem ‘demwatye’. Een familiebedrijf bewerkt enkele percelen grond in eigendom, maar bewerkt voor de grootgrondbezitter nog een hectare bij in ‘demwatye’: de grandon, die de grond ter beschikking stelt, kan bijvoorbeeld eisen dat er suikerriet geplant wordt omdat hij een rietmolen exploiteert.

Het systeem werkt dan als volgt: de boer kapt de grond open met een houweel, plant het riet in combinatie met zoete aardappel, verzorgt de akker, oogst het riet en voert het naar de molen, voert hout aan tot bij de molen, maalt het riet en van het sap kookt hij siroop. Dit is het eindproduct. Voor het gebruik van de grond en van de installatie van de baas geeft hij twee op drie vaten aan de grootgrondbezitter en houdt hij er zelf één over.

Landhervorming op Haïti moet deel uitmaken van een ontwikkelingsplan gericht op de voedselproductie voor de eigen bevolking.

Minstens 65% van de bevolking is actief in de landbouw.

Dan zijn er nog de landloze boeren, huisknechten, seizoenarbeiders, loterijverkopers, mensen die tot geen enkele categorie behoren en de eeuwige werkloosheid nog zichtbaarder maken.

De laatste 30 jaar wordt het land ook geconfronteerd met een enorme bevolkingsexplosie, die de druk op de grond nog vergroot. De verandering van klimaat, met steeds langere droogteperiodes en de sterk toenemende erosie die de grond steeds minder vruchtbaar maakt, drijven de druk nog verder omhoog. Er is een totale afwezigheid van infrastructuur en van sociale voorzieningen voor de kleine boeren, wat aanleiding geeft tot ware volksverhuizingen naar de steden of naar het buitenland.

In deze context werd het INARA opgericht. Veertig jaar geleden rapporteerden de Verenigde Naties reeds: “Het is evident dat het politieke, economische en sociale leven in zijn verschillende aspecten gekenmerkt is door een regressie, ondanks de bilaterale en internationale inspanningen om deze tendens te stoppen. Vooral de laatste jaren is de situatie van het land met de dag hopelozer geworden. Op dit ogenblik bevindt Haïti zich in een situatie die niet lang meer kan duren.”

Wat men nu, 40 jaar later, zou moeten schrijven, blijft voor velen een raadsel.

Het INARA treedt in werking

Tot 1991 gebeurde er niets met grondwetsartikel 248. Onder het korte bewind van Aristide 1 werd Rosny Smarth, die later eerste minister werd, aangesteld om een wetsvoorstel uit te werken. Dit initiatief werd ongedaan gemaakt door de staatsgreep van september 1991.

Smarth schreef later in 1993 in nummer 7 van de tijdschrift van de organisatie Cresfed een artikel met als titel “Reforme agraire : pourquoi et comment?”

In mei 1995 werd de draad weer opgenomen en verscheen in het Haïtiaanse staatsblad het decreet waarin de principes, de organisatie en de werking van het INARA werden vastgelegd. In artikel 3 van dit decreet wordt de taak van INARA omschreven. Het is interessant te lezen hoe het INARA op basis van dat artikel 3 zijn eigen taak omschrijft: het toepassen van het beginsel ‘wie de grond bewerkt, is degene die de grond bezit’.

In artikel 4 van het decreet staat dat het INARA aan iedere boer de grond moet toekennen die hij nodig heeft om met zijn familie te kunnen leven. Volgens het decreet zijn er drie categorieën gronden die de staat zal verdelen.

Om te beginnen is er de grond die reeds in bezit is van de boeren. De staat zal hen rechtszekerheid geven op hun grond, zodat niemand die nog met geweld kan afnemen. Wat de staatsgronden betreft, zegt het INARA dat eerder de boeren dan de grootgrondbezitters of andere geïnteresseerden deze gronden in bezit moeten krijgen. Voor de grond die in handen is van de grootgrondbezitters, zijn er drie mogelijkheden. Als de grond niet bewerkt wordt, kan de staat zich de grond toe-eigenen.

Als de grond wel bewerkt wordt, maar de oppervlakte te groot is voor de ‘grandon’, kan de staat zich de rest toe-eigenen. En als de grond ter discussie staat, dan moet de staat zich de grond toe-eigenen en op deze grond de landhervorming toepassen.

Van theorie naar praktijk

In de conflictzones Lester, Bocozel, Desdunes en des Eaux zijn reeds duizend hectaren betwiste gronden verdeeld. Behalve de gronden van enkele overledenen en enkele Canadese Haïtianen zijn de gronden terecht toegewezen.

Toen in 1997 de landhervorming door president Préval werd uitgebreid naar de 9 departementen, werden reeds enkele kunstmatige meertjes aangelegd in het noordoosten onder leiding van Frère Armand Francklin. De gebruikers van die meertjes moeten nog geïdentificeerd worden.

In de Artibonite zijn er drie staatsinstellingen die meewerken aan de landhervorming. Naast het INARA is er de BCA (Banque de Crédit Agricole) en ODVA (Organisation de la Vallée de I’Artibonite); zij zijn verantwoordelijk voor de technische problemen, onderhouden de kanalen, doen aan zaadveredeling, enz.

In een land als Haiti moet een landhervorming deel uitmaken van een nationaal en omvattend ontwikkelingsplan dat erop gericht is voedsel te produceren voor de eigen bevolking. Dit moet leiden tot voedselveiligheid.

De meeste kleine eigenaars hebben geen notariële acte van hun grond en als ze er al één bezitten dan nog bestaat het gevaar dat ze door sommige praktijken hun grond verliezen.

2/3e van de bevolking beschikt slechts over 10% van de landbouwgronden.

In dit ontwikkelingsplan moet ook het milieu een belangrijke plaats innemen. Er moet niet alleen in de landbouwsector een duurzame verandering op gang worden gebracht, maar ook in andere sectoren. Een zeer belangrijk element in deze diepgaande verandering is de participatie, mobilisatie en bewustmaking van de bevolking. Dit alles vereist een sterke en verantwoordelijke staat, die de belangen van de bevolking ter harte neemt. Voorlopig is hiervan echter niet veel te merken.

Wat opvalt is dat het neoliberale plan voor Haïti reeds lang werd goedgekeurd door de meerderheid van Kamer en Senaat die de regering steunden. Zonder veel omhaal en ondanks alle protest werden staatsondernemingen en overheidsdiensten geprivatiseerd. Deze inkomstenbron is nu opgedroogd en maakt dat de staat niet meer kan rekenen op deze inkomsten voor minimale investeringsprogramma’s.

De incoherentie en de contradictie in de uitspraken van de regeringsvertegenwoordigers wijst erop dat de landhervorming niet echt ernstig wordt genomen. Nadat Preval met veel tromgeroffel de landhervorming officieel had aangekondigd, verklaarde de minister van landbouw zonder verpinken dat wat de regering in de Artibonitevallei doet geen landhervorming is, maar een simpele oplossing voor grondconflicten tussen enkele kleine boeren en enkele grootgrondbezitters.

Tenslotte is het duidelijk dat het neoliberale plan niet samengaat met een landhervorming die kadert in een strijd om de productie te verhogen en de levensomstandigheden te verbeteren. In de vijf jaar van de landhervorming is niet één zak rijst méér geproduceerd en worden 4 op de 5 zakken rijst nog altijd ingevoerd, terwijl er in sectie 5 van Saint Marc, of 1/8 van de Artibonite-vallei, voldoende rijst voor het gehele land zou kunnen worden worden geproduceerd.

Maar de theorie is duidelijk: men moet datgene produceren waarmee men het best kan concurreren.

Dit is de theorie van het comparatieve voordeel, of anders gezegd: Haïti moet geen rijst produceren als die goedkoper kan worden ingevoerd. Deze theorie bleek duidelijk toen de toenmalige eerste minister Claudette Werleigh verklaarde dat ze aan het grondconflict van Piatre niets kon doen binnen het neoliberale kader van de regering. Er was het voorstel dat de staat de conflictueuze grond zou verwerven en daarna in overleg met de betrokken families deze grond zou herverdelen. In het neoliberale denken was het echter onvoorstelbaar dat de staat die gronden zou verwerven.

Bergaf

Zo gaat het land stilaan bergaf. De ecologische situatie wordt dramatisch, de erosie slaat toe op de meest onverwachte plaatsen, honger is geen privilege meer van het Noordwesten van het land, maar komt voor in meerdere regio’s. Wil men echter werk maken van de landhervorming, dan moet er, naast de discussies over de landhervorming, ook werk gemaakt worden van vorming rond dit onderwerp en moeten er financiële middelen beschikbaar worden gesteld. Zowel de vorming als de financiële wil ontbreken echter.

Waarom dan zoveel propaganda gemaakt rond de landhervorming? Men heeft sterk de indruk dat de regering de gevoelige Haïtiaanse snaar wil raken, in dienst van de eigen politiek, en dat men door die aanpak voor te stellen als landhervorming de echte zin ervan mystificeert, waardoor de mensen de juiste oriëntatie verliezen.

Landhervorming in de ware zin van het woord gaat niet samen met de vandaag overheerste trend naar globalisering. 65% van de bevolking werkt nog steeds in de landbouw, maar er is geen enkele inspanning om de productie te verhogen en tot voedselveiligheid te komen. Slechts 4,3% van de financiële middelen gaat naar de landbouw, hoewel er veel over landhervorming gesproken wordt.

En mogelijkheden zijn er zeker nog aanwezig.

In 1961 was de toestand urgent, in 2001 lijkt hij niet urgenter meer te kunnen worden, en toch zien we dat de politieke leiders verder discussiëren zonder zich veel te bekommeren om de velen die honger lijden. Tot 1950 produceerde Haïti genoeg om de eigen bevolking te voeden. In 1970 werd 10% van het voedsel ingevoerd om aan de noden te voldoen. In 1981 liep dit percentage op tot 23% en in 1993 voerde men reeds 43% van de voedselbehoeften in.

Het verval van de landbouwsector heeft niet alleen gevolgen voor de productie van levensmiddelen, maar ook voor de productie van exportproducten zoals koffie en suikerriet, die voor inkomsten moeten zorgen. Tot 1949 stond Haïti op de derde plaats van koffie- uitvoerende landen. Haïti had 12% van de markt in handen. Nu produceert men niet meer genoeg om in eigen behoefte te voorzien en wordt er koffie ingevoerd.

Er moet dus geïnvesteerd worden in de landbouw en dus in de grondherverdeling. Dit moet echter gebeuren in samenspraak met de boeren, de 65% van de Haïtianen die vandaag nog actief zijn in de sector en die nooit enig respect of waardering hebben gekregen voor hun werk op de kostbare grond van Haïti.

Belang van vorming

Iemand die zich enorm inzette voor de boeren was de montfortaan Jean-Marie Vincent. Zo was hij één van de drijvende krachten achter de boerenorganisatie ‘Tèt Kolé’. Voor pater Jean-Marie was vorming van boeren cruciaal in hun strijd tegen de grootgrondbezitters. Eén van de redenen waarom hij in 1994 werd vermoord moet trouwens worden gezocht in het feit dat hij de kleine boeren verdedigde tegen structureel onrecht (zie ook bIz.20).

"Jean-Marie was iemand die de baoeren erg lief had"

Pater Gilbert Antoine (Centrum Jean-Marie Vincent), foto: Bart Van Malderen

Ter afsluiting van dit dossier hadden wij een gesprek met Gilbert Antoine, eveneens montfortaan die in Port de Paix het centrum Jean-Marie Vincent leidt.

Wat voor iemand was Jean-Marie Vincent?

Jean-Marie was iemand die sterk geëngageerd en heel dynamisch was. Hij had veel relaties, niet alleen met de boeren, maar ook op nationaal en internationaal niveau. Hij reisde veel en getuigde overal, opdat ook de mensen buiten Haïti zouden zien welke behoeften de boeren hebben. Jean-Marie was iemand die de boeren erg lief had. Hij vroeg altijd je hulpen stond zelf altijd klaar om steun te verlenen.

Jean Marie was een steunpilaar in het gevecht dat we voeren. Hij wou de mensen op economisch vlak onafhankelijk maken. De meeste van zijn stichtingen houden verband met de economie. Help mensen een economische activiteit opzetten zodat ze niet langer afhankelijk zijn en in hun eigen behoeften kunnen voorzien. Maar een mens heeft niet alleen economische behoeften. Jean-Marie zette zich b.v. ook in voor de gerechtigheid.

Zelf is hij gestorven als een hond, en tot op heden is er in deze moordzaak nog steeds geen gerechtigheid geschied. Dat heeft te maken met het klimaat van straffeloosheid, één van de grote problemen in het land. Een van de oorzaken van de moord op Jean-Marie was dat hij de kleine boeren verdedigde tegen de grootgrondbezitters. Die betaalden veel geld en deden er alles voor opdat Jean-Marie zou sterven.

Nu hij dood is, moeten anderen zijn werk voortzetten.

Jean-Marie was één van de stichters van het centrum Vin Moun (Word mens) in Bassin Bleu. Wat gebeurt er in het centrum?

Samen met andere paters dacht Jean-Marie na over wat te doen om de noden van de boeren te lenigen. Zo begonnen ze in het centrum in Bassin Bleu met vorming voor boeren, met de bedoeling dat deze mensen de genoten vorming zouden doorgeven. In het centrum worden o.m. naaicursussen gegeven in een soort technische school.

De vorming duurt 3 jaar. Voorts worden er cursussen over burgerzin gegeven, sociale cursussen, cursussen over de geschiedenis van het land. Er worden ook alfabetiseringscursussen georganiseerd.

Het belangrijkste zijn evenwel de cursussen over landbouw.

Jij werkte in het centrum in Bassin Bleu. Toen je het centrum verliet, ben je naar het centrum Jean-Marie Vincent gegaan. Wat gebeurt er daar?

We ontvangen boeren en boerengroepen, want zij komen op de eerste plaats. Voor hen organiseren we sessies rond landbouw. Er komt b.v. een landbouwingenieur uitleg over technieken om het land te bewerken. De cursisten gaan naar huis en vormen op hun beurt mensen die deel uitmaken van een coöperatie of een boerenbeweging.

Er is aan het centrum ook een coöperatie verbonden van kleine vissers, want Port de Paix ligt dicht bij zee.

Krijgt het centrum middelen?

We zijn begonnen met de hulp van de Duitse organisatie Misereor, maar die is in 1999 gestopt. Nu is het moeilijk om het centrum draaiende te houden, maar we doen voort. De mensen die deelnemen aan de cursus betalen iets. Daarmee kopen wij eten en alle andere zaken, maar het zou beter gaan als een organisatie ons zou steunen.

Politiek gezien zit de situatie geblokkeerd, hoe reageren de mensen daarop?

De regering van Aristide geeft nog altijd veel hoop, ze belooft nog veel. In het begin maakte de regering openingen naar de oppositie, verenigd in de Convergence Démocratique, en vice versa, maar de zaken eindigen altijd in een vergiftigd klimaat. Het lijkt wel tijdverlies. Aristide is voor het volk, hij spreekt de taal van het volk.

Wie is gaan stemmen voor Aristide? Het volk, niet de bourgeois! Maar er is een probleem met de Convergence Démocratique. Wie maakt er echter deel uit van de Convergence? Velen ervan werden parlementslid tijdens de regering van Préval. Mensen die altijd afwezig waren en nooit één wet hebben aangenomen. Toen ontbond Préval het parlement op het einde van zijn presidentschap.

Het zijn dezelfde mensen, die toen senator waren en nu niet meer, die nu roepen dat het allemaal niet goed is. Zeker, er moet oppositie zijn, maar als ze altijd tegen alles is, dan leidt dat tot niets.

Bart Van Malderen, Greet Schaumans, e.a.
1 september 2001