Syrische vluchtelingen in Haïti, een eeuw later

Marché de fer
Marché de fer

Wie had een eeuw geleden kunnen vermoeden dat een bende haveloze Syrische vluchtelingen zich zouden ontpoppen tot een invloedrijke klasse in de Haïtiaanse maatschappij? De nakomelingen van de beschimpte straatventers van weleer zijn erin geslaagd door te dringen tot alle sectoren, niet alleen de handel, maar ook de wetenschappen, cultuur en politiek. Namen als Boulos, Handal, Acra, Soukar, Izmery,.. zijn welgekend in Haïti.

Op het einde van de 19e eeuw werd de Bord de Mer, de groothandelszone in Port-au-Prince, overwegend ingenomen door buitenlanders: Fransen, Duitsers, Italianen en Amerikanen. Naast hen probeerde de Haïtiaanse bourgeoisie ook een graantje mee te pikken in de lucratieve import- en exporthandel.

In september 1890 zetten een dertigtal Syrische Maronitische christenen, ingescheept in Marseille, voet aan wal in Port-au-Prince. Zij begonnen op straten en pleinen hun meegebrachte waren te verkopen. Na klachten van buitenlandse en Haïtiaanse handelaars, werden de Syrische straatventers gearresteerd. Volgens een wet van 1876 was de detailhandel onder 100 piasters immers voorbehouden aan de Haïtianen. De overtreders werden veroordeeld tot een boete van 300 dollar en kregen het bevel het land te verlaten. Dankzij de tussenkomst van het Franse gezantschap werd de boete door de burgemeester terugbetaald en de uitwijzing verdaagd.

In november 1890 kwamen nog een honderdtal migranten aan. In 1895 was hun aantal opgelopen tot 2.000; in 1903 tot 20.000. Zij kwamen uit de Levant (ten oosten van de Middellandse Zee) en ontvluchtten de repressie in het Ottomaanse Rijk. Door de Haïtianen werden zij gemakshalve “Syriërs” genoemd, al waren ook scheldwoorden als “Arab bwèt nan do” (Arabieren met een doos op de rug) of “Arab manje koulèv” (slangeneters) in zwang. Hun gewoonte om op straat naast hun koopwaar te overnachten bracht consternatie te weeg. Zij verspreidden zich over het hele land en verkochten hun goederen (overwegend textiel) aan de boeren en de arme stadsbewoners. Zij eigenden zich vrij vlug het Creools toe; velen zochten zich een Haïtiaanse vrouw uit, anderen lieten hun gezin overkomen.

In 1903 liet de Haïtiaanse president Nord Alexis een wet stemmen om de Arabische immigratie te stoppen en de Levantijnen uit te sluiten van de kleinhandel. De Amerikaanse diplomatie kwam de inwijkelingen te hulp door het inroepen van een verdrag uit 1864, dat gelijkberechtiging tussen Haïtiaanse en Amerikaanse staatsburgers garandeerde. De Arabische migranten van hun kant probeerden zich te beschermen door de Amerikaanse, Franse of Haïtiaanse nationaliteit aan te nemen.

Rue Magasins de l’État
Rue Magasins de l’État

Onder druk van de publieke opinie probeerde de president in 1912 de anti-Arabische beweging te relanceren. Hij dreigde met de sluiting van 114 Arabische handelszaken. De handelaars vroegen hun Amerikaanse leveranciers om steun. Deze lobbyden bij de Amerikaanse regering, die op haar beurt de Haïtiaanse regering onder druk zette om de maatregelen af te zwakken. Een nieuwe poging van de Haïtiaanse regering in 1916 om de Arabische migratie te stoppen en de Arabieren uit te sluiten van de kleinhandel draaide opnieuw op een sisser uit.

De Amerikanen zagen in de nieuwkomers een gelegenheid om hun marktpositie in Haïti te verstevigen ten nadele van de Europeanen, vooral de Duitsers, die rond de eeuwwisseling import en export controleerden. De Arabische migranten, overwegend christenen afkomstig uit wat later Libanon, Syrië en Palestina zou worden, investeerden hun winsten uit de detailhandel in grotere projecten en begonnen langzamerhand de groothandel in de Bord-de-Mer te domineren met Amerikaanse import. Deze verdubbelde in omvang tussen 1903 en 1911. Tijdens de Amerikaanse bezetting van Haïti (1915 – 1934) was deze nieuwbakken bourgeoisie een belangrijke bondgenoot van de Verenigde Staten.

De Arabische migratie kende nog een opstoot na 1920, toen, na de val van het Ottomaanse Rijk, Libanon en Syrië Franse mandaatgebieden werden. De Fransen stimuleerden de migratie naar hun Amerikaanse kolonies, zoals Martinique en Guadeloupe. Vele migranten dachten op weg te zijn naar de Verenigd Staten, maar eindigden op een of andere kust in de Caraïben.

In 1943 heft president Lescot uiteindelijk de restricties op de detailhandel voor de Levantijnen op.

François Duvalier, die regeerde van 1957 tot 1971, maakte handig gebruik van hun aanwezigheid. De traditionele Haïtiaanse bourgeoisie steunde Louis Dejoie in de verkiezingsstrijd van 1957. Duvalier smeedde tijdens zijn bewind een alliantie met Arabische families. Deze laatste zouden nadien met de traditionele Haïtiaanse bourgeoisie versmelten.

Een nieuwe migratiegolf deed zich voor tijdens de Libanese burgeroorlog (1975 – 1990). Libanese christenen zochten een veilig onderkomen bij familie in het buitenland. Haïti werd een toevluchtsoord voor deze vluchtelingen. Op die manier toont de migratie in Haïti beide kanten: de enen ontvluchten de ellende en de repressie; anderen vinden er een veilig onderkomen.

Guy Clymans
29 juni 2017

Meer artikels uit deze rubriek