Tussen doodsstrijd en de wil om te leven

De voorbije maand heeft mijn zus, die nochtans een niet onbelangrijke functie bekleedde bij een bank in de Haïtiaanse hoofdstad, samen met haar familie het land verlaten. Zij is niet de enige die een dergelijke beslissing neemt. Sinds het begin van de electorale crisis nu al meer dan een jaar geleden, beslissen elke dag talrijke kaderleden om het land te verlaten en uit te wijken naar Canada, de VS of elders, op zoek naar een meer aangepaste omgeving om zich te ontplooien. Men raamt het aantal gekwalificeerde mensen dat sinds het begin van deze tumultueuze episode Haïti heeft verlaten op 40.000 !

Vandaag bezocht ik La Saline, een volkswijk van Port-au-Prince waar rivaliserende gewapende bendes die aanleunen bij Lavalas in het Allerheiligenverlof met elkaar slaags geraakten. Gedurende een fractie van een seconde bekroop mij de zin om ook te vluchten. De aanblik van stukken verschroeid hout en metaal, die getuigen van onstuimig geweld in de wijk met al meer dan tien dodelijke slachtoffers, talrijke gewonden en de vernieling van zo’n duizend huisjes tot gevolg, stuitte mij tegen de borst. Ik voelde mij onmachtig en triestig tegelijk bij de openlijk getoonde onverschilligheid ten overstaan van de ellende van mijn volk.

Het gevoel van ontmoediging trok snel weg bij het zien van de glimlach van twee kranige vrouwen. Het waren verkoopsters uit La Saline, die mij tegemoet kwamen om hun producten te koop aan te bieden. Die vrouwen hebben in vlees en bloed de gevolgen meegemaakt van de overmatige politisering van de verarmde massa’s in de sloppenwijken van Port-au-Prince.

In april 2000 hadden zij alles wat hen toegelaten had een handeltje op te zetten, verloren bij een brand; het resultaat van een eerste krachtmeting tussen rivaliserende bendes over de controle van de markt. Deze moeders, die heel alleen instaan voor hun kroost, kunnen zich geen visa aanschaffen om naar het buitenland te trekken. De tochten van de boat people halen minder en minder iets uit en de Dominicaanse Republiek, onze buurvrouw, versterkt iedere dag haar grenzen om te beletten dat Haïtianen illegaal haar grondgebied betreden.

Deze vrouwen zijn dus verplicht hier te blijven en in dit land hun toekomst te smeden. Er gaat geen dag voorbij of zij hebben te maken met ongezonde levensomstandigheden en vooral met het geweld in de wijk. De kleinhandel die ze hebben opgezet, is hun enige bron van inkomsten waarvan heel de familie moet leven, want reguliere jobs worden zeldzamer en zeldzamer in dit land dat gebukt gaat onder een financieel embargo.

Zij moeten werken; zij moeten verkopen, koste wat het kost. De warmte van hun onthaal, de moed en de solidariteit die uit hun gebaren sprak, beurden mij op en hielpen mij om mij te herpakken. Als wij allemaal vertrekken, wie gaat zich dan om het land bekommeren dat vandaag op sterven ligt? Een ogenblik lang heb ik gedacht aan de kracht van onze cultuur, van onze geschiedenis. Weldra is het 2004, de 200ste verjaardag van onze onafhankelijkheid, van de overwinning van onze voorouders op de slavernij en het koloniaal systeem. Zijn de uitdagingen die zich heden ten dage stellen groter dan zij die onze voorouders moesten trotseren? Ons handwerk, onze schilderkunst, onze muziek worden in geheel het Caribisch gebied gewaardeerd. Wij beschikken over enorme toeristische troeven. Hoe kunnen wij dit aanwenden om ons volk uit de miserie en de onderontwikkeling te halen? Dit alles houdt mij bezig.

Mijn plaats is hier, op deze bodem die mij zag geboren worden en die ik niet wil zien sterven.

Colette Lespinasse
1 december 2001

Meer artikels uit deze Lambi