Twintig jaar geleden vertrok Jean-Claude Duvalier als een dief in de nacht


Het trouwfeest van Jean-Claude Duvalier en Michéle Bennett (foto: Maggie Steber).

In Lambi 24 hebben we reeds beschreven hoe de eerste acht jaren van Jean-Claude Duvaliers regime gekenmerkt werden door een alsmaar toenemende corruptie. De volgende acht jaren waren niet veel beter. Na zijn huwelijk met Michèle Bennett in 1980 scheen Baby Doc immers nauwelijks nog te beseffen dat de staatsgelden niet tot zijn privé-vermogen behoorden. Ondertussen werd Haïti echter wel geconfronteerd met rampen als AIDS en de varkenspest. Toen paus Johannes-Paulus in 1983 op bezoek kwam en publiekelijk verklaarde dat er in Haïti dringend veranderingen moesten komen, betekende dit voor de president het begin van het einde.

Het Taiwan van de Caraïben

Eind jaren zeventig had het Jeanclaudisme bij Amerikaanse investeerders een zeker succes. De Haïtiaanse regering had de ondernemers verzekerd dat er geen lastige vakbonden op het toneel zouden verschijnen en dat ze gedurende tien jaar van belasting zouden worden vrijgesteld. Dit waren schitterende voorwaarden, er moest alleen af en toe iets ‘geregeld’ worden met de president en een paar andere overheidsvertegenwoordigers. In Port-au-Prince werden snel een 250-tal assemblagebedrijven uit de grond gestampt die werk verschaften aan ongeveer 60 000 laaggeschoolde, vooral vrouwelijke arbeiders. Baseballen, elektronische componenten, kleren, kleine meubeltjes, kortom: alles waarvoor veel volgzame handenarbeid nodig was, scheen nu ineens uit Haïti te komen. Haïtiaanse vrouwen waren bereid om voor drie dollar een hele dag te werken. En omdat elke Haïtiaan met werk minstens vijf werklozen voedt, zou je kunnen stellen dat de assemblage-industrie in die periode ongeveer 300 000 mensen in leven hield, ongeveer een kwart van de hoofdstedelijke bevolking.


Werkloze jonge Haïtianen dromen van een oversteek naar Florida (foto: Paul De Wolf).

Michèle Bennett

Ondertussen was er in het privé-leven van de president een verandering op til die zijn schaduw over het ganse land zou werpen. In 1979 was hij terug in contact gekomen met Michèle Bennett, een mulattin van twijfelachtige reputatie. Ze hadden nog samen lagere school gelopen, maar Michèle was later door haar vader Ernest Bennett naar New York gestuurd. Daar was ze in 1973 gehuwd met Alix Pasquet, nota bene de zoon van de man die in juli 1958 na een invasie had geprobeerd François Duvalier te vermoorden, maar die daarbij zelf door een stommiteit om het leven was gekomen. Ondertussen was ze echter terug in Port-au-Prince verschenen als een gescheiden moeder met twee jonge kinderen. Ze werkte nu als secretaresse in de exportfirma van haar vader. De president nam de tot dan toe belangrijkste beslissing uit zijn leven: trouwen met Michèle. Zijn volledige entourage was tegen, maar Baby Doc luisterde niet naar hun raad.

Op 27 mei 1980 was het zover. Het huwelijk werd met veel pracht en praal ingezegend door aartsbisschop Monseigneur Wolff-Ligondé die, toeval of niet, als neef van Michèle´s moeder ook zonder veel problemen voor de toelating uit Rome had kunnen zorgen. De bruid was immers al getrouwd geweest. Het feest dat volgde, had Hollywood-allures en was één van de spectaculairste uit de Haïtiaanse geschiedenis. Terwijl vrienden en familieleden van het koppel aanschoven voor een rijkelijke receptie, kregen honderdduizenden op straat gratis soep en rum. Op reuzengrote televisieschermen konden de armen overal in het land de gebeurtenissen volgen. Maar zij waren niet tevreden. Zij vonden dat hun president hen had verraden. De buitenlandse pers sprak er schande over dat het huwelijk vijf miljoen dollar had gekost, terwijl het land moest leven van ontwikkelingshulp.

De bootvluchteilngen van Cayo Lobos

Op 22 september 1980 waren 116 mannen, vrouwen en kinderen, die de armoede niet meer aankonden, in een boot richting Florida geklommen. Op veertig kilometer van Cuba maakte de boot slagzij. De kapitein kon nog net de opvarenden aan land zetten op een klein verlaten eilandje, Cayo Lobos, dat tot het territorium van de Bahamas behoort. ´s Nachts zeilde hij stilletjes weg en liet zijn passagiers in de steek. Op het onherbergzame eiland.groeide niets, er was geen voedsel, geen water. De Haitïanen probeerden te overleven door wilde krabben te vangen en wortels van bomen te eten. Na een week waren er al vijf gestorven. Eén van hen, Gilner Gérard, kon het niet langer aanzien en sprong in zee, een zekere dood tegemoet, maar hij werd opgemerkt door een vissersboot en gered. De regering van de Bahamas liet hem terug naar Haïti brengen waar zijn verhaal in het lang en het breed op televisie en radio werd gebracht. Iedereen was geschokt, behalve Jean-Claude en zijn regering, die niet van plan waren zich het lot van de andere schipbreukelingen ook maar enigszins aan te trekken. Vanuit Port-au-Prince werd gemeld dat de overheid met de vluchtelingen mocht doen wat ze wilde. Een boot van de kustwacht zou de klus klaren en de Haitïanen van haar grondgebied verwijderen. Maar de wanhopigen weigerden aan boord te gaan en wierpen met stenen. Toen er troepen aan land werden gebracht, vormden de Haitïanen een menselijke ketting. Er kwam traangas aan te pas en er werd met de kolf van het geweer geklopt om de vluchtelingen aan boord te krijgen. Een filmploeg van CBS was ter plaatse. De hele wereld kon het afschuwelijke gebeuren volgen. Op 16 november werden de Haitïanen terug thuis afgeleverd en daar zo snel mogelijk weggemoffeld.


Johannes-Paulus op de luchthaven van Port-au-Prince.

De paus

In 1983 was Johannes-Paulus op reis in Latijns-Amerika en op 9 maart zou hij ook eventjes Haïti aandoen. Hij had twee agendapunten. Ten eerste wilde hij de afspraak die ooit met vader Duvalier gemaakt was rond de politieke benoeming van bisschoppen ongedaan maken, en vervolgens wou hij die bisschoppen wijzen op hun morele verantwoordelijkheid tegenover de bevolking, bevreesd als hij was dat anders de Ti Légliz – de “kleine kerkgemeenschappen”, zeg maar de Haïtiaanse vorm van bevrijdingstheologie in de praktijk, te veel invloed zou krijgen. De Duvaliers van hun kant hoopten dat de aanwezigheid van de paus hun eigen blazoen wat zou kunnen oppoetsen.

Tienduizenden Haitïanen verzamelden zich op de luchthaven van Port-au-Prince om de DC-10 van de paus te zien landen. Toen de heilige vader het vliegtuig verliet, negeerde hij bewust de rode loper en kuste het gewone beton. De Haitïanen juichten van vreugde. Vervolgens hield Jean-Claude een bombastische speech. De paus luisterde terwijl hij met zijn linkerhand de zon van zijn gelaat hield. Toen was het zijn beurt. In zorgvuldig Creools zei hij: “De goederen moeten hier beter verdeeld worden (…) Er moet hier een rechtvaardiger organisatie van de maatschappij komen en leidinggevenden moeten zich dienstvaardiger opstellen.” Op dit punt werd hij onderbroken door donderend applaus. Hij ging verder: “Koté ou?” ( Waar zijn jullie?) De Haitïanen juichten: “Wij zijn hier!” En toen riep de paus: “ De dingen moeten hier veranderen!” Voor de Duvaliers werd het niet hun beste dag. Het hele land gonsde van de pauselijke taal die als een katalysator werkte op wat er al aan het broeien was.

De eerste manifestaties

Toch zou het nog een vol jaar duren vooraleer openlijke manifestaties tegen het regime losbarstten. Die vonden eerst plaats in Gonaives in mei 1984. Een hongerige massa trok de straten op en plunderde warenhuizen. Ze riep slogans tegen de regering en eiste het vertrek van de gehate Michèle Bennett en haar vader uit Haïti. Het leger greep in en schoot een veertigtal betogers dood. Een week later herhaalde zich een gelijkaardig scenario in Cap Haitien. De regering besloot daarop tot krachtige tegenmaatregelen en liet in juni en november van dat jaar honderden tegenstanders arresteren. Maar de onrust bleef. Begin 1985 leidden katholieke priesters 30 000 manifestanten door de straten van Port-au-Prince. Ze schreeuwden dat ze genoeg hadden van de honger en van de misère.

Over varkens en AIDS

In 1978 was er in de Dominicaanse republiek varkenspest uitgebroken en het volgende jaar was de ziekte al in Haïti. Waarschijnlijk zou de Haïtiaanse regering hebben laten betijen, en misschien was dat deze keer wel een terechte aanpak, want het inheemse Creoolse varken was een sterk dier, de epidemie had een grote kans om vanzelf uit het land te verdwijnen. Dat varken was de spaarpot van de Haïtiaanse boer. Alle afval ging naar het varken, dat meestal vastgebonden werd aan een boom bij het huis. Als er iemand stierf, als iemand ziek werd, als een kind schoolgeld nodig had, dan was er nog het cochon. Het werd verkocht en men kon opnieuw een tijdje voort.

De ziekte was echter desastreus voor de op industriële schaal gekweekte en kwetsbare varkens in de VS en Canada. Deze twee landen, tevens Haïti´s belangrijkste donoren , eisten daarom van Haïti doortastende maatregelen. In 1981 werd 23 miljoen dollar vrijgemaakt en moest Haïti overgaan tot de volledige uitroeiing van alle varkens op zijn grondgebied. In een volgende fase werden rechtstreeks uit de V.S. nieuwe rassen ingevoerd. Deze varkens hadden echter speciaal voedsel en een echte stal nodig, ze konden dus helemaal niet de rol van het Creoolse varken overnemen. Aldus was de eenvoudige boer van deze hele affaire het grootste slachtoffer.

De varkenspest was niet de enige ramp die het land begin jaren tachtig trof. De tweede boosdoener was AIDS. Het toerisme kreeg een flinke deuk omdat de hele wereld bij het uitbreken van de dodelijke ziekte in 1982 aanvankelijk dacht dat Haïti aan de basis ervan lag. Zowel AIDS als de varkenspest zouden de reputatie van het regime langzaam maar zeker méér ondermijnen dan bomaanslagen en kritische artikelen in de pers.

Duvalier probeerde tijd te winnen door op 22 juli een nationaal referendum te organiseren. De bevolking moest zich uitspreken over de verderzetting van zijn presidentschap-voor-het-leven en over de legalisering van bepaalde politieke partijen die echter de facto niet van christelijke, socialistische of communistische signatuur mochten zijn.

Radio Soleil

De katholieke kerk nam in die periode radicale standpunten in. Via haar zender Radio Soleil adviseerde ze de bevolking om tegen te stemmen. De Vlaamse Scheutist Hugo Triest, die directeur van de zender was, verklaarde dat “de Kerk vanuit de dynamiek van de Bevrijdingstheologie als taak heeft om met de armen mee te leven. Onze strategie bestaat erin om te kijken, te oordelen en te handelen, en te lijden samen met het volk.”. Ook op de preekstoel werd het referendum afgewezen. Yvan Pollefeyt, een andere Scheutist, zei in een donderpreek “dat alleen Jezus Christus een levenslang mandaat had gekregen!”

De nationale radio waarschuwde de bevolking dat ze niet meer naar Radio Soleil mocht luisteren. Dat werkte natuurlijk averechts. De sterke man van het regime, Roger Lafontant, besloot toen om het spel hard te spelen. De Kerk en haar ‘marxistische’ priesters zouden hun mond moeten leren houden. Op zondag 21 juli overvielen Tontons het Klein Seminarie St.-Martial in Port-au-Prince. Ze vergrepen zich daar aan de 78-jarige Vlaamse priester Albert Desmet en tuigden hem zodanig af dat hij twee dagen later overleed. Maar de Macoutes hadden de verkeerde man vermoord. Hugo Triest, de directeur van de radiozender, was het eigenlijke doelwit geweest.


Williams Regala (links) en Henri Namphy (foto: Benjamin)

Het referendum

Op de dag van het referendum stemden de Haitïanen met hun voeten, ze bleven met andere woorden thuis. Toch verklaarde Lafontant op de televisie dat er een overweldigende opkomst was geweest en dat 99,98 % van de stemmers het presidentschap van Jean-Claude hadden bevestigd. Het regime maakte zichzelf totaal belachelijk. Maar de grap kreeg nog een staartje, want op 24 juli werden drie Vlaamse priesters uitgewezen. Het waren Hugo Triest, die eigenlijk al had moeten vermoord zijn, Yvan Pollefeyt en Jean Hostens. Een week later marcheerden 225 van hun collega’s door de straten om te protesteren tegen de uitwijzigingen. Ook in hogere legerkringen groeide ondertussen de ontevredenheid met de gang van zaken. Luitenant-generaal Henri Namphy, Duvaliers stafchef met nog redelijk propere handen, en kolonel Williams Regala staken de hoofden bijeen. Ze vonden dat de president moest verdwijnen omdat hij uiteindelijk het land meer kwaad dan goed deed. Het leger als laatste nog samenhangend instituut van het land moest zijn verantwoordelijkheid opnemen om Haïti te redden uit de chaos en de democratie terug te installeren. Zij zochten en vonden contact met Amerikaanse overheidsvertegenwoordigers die hen verzekerden dat de V.S. niet zouden tegenwerken als hun bedoelingen eerlijk waren. Namphy en Regala wachtten vervolgens de loop van de verdere gebeurtenissen af om dan zelf te gepasten tijde in te grijpen.

Studenten op straat

Die gebeurtenissen kwamen in een stroomversnelling en de stad Gonaives nam daarbij het voortouw. Op 27 en 28 november betoogden daar studenten voor de mensenrechten. De vreedzame jongerenbetoging eindigde in een bloedige moordpartij. Het leger schoot in de massa, dreef de studenten uiteen en doodde daarbij drie leerlingen. Deze slachtpartij vormde vervolgens de aanzet tot een lange reeks manifestaties. Leerlingen en studenten kondigden in december al aan dat ze na de kerstvakantie niet naar de klassen wensten terug te keren. Toen namen ook de bisschoppen standpunten in. De protestacties kregen als het ware een imprimatur van de bisschoppen toen op kerstdag in alle kerken een herderlijk schrijven van monseigneur Wolff-Ligondé werd voorgelezen. Hij benadrukte daarin de rol van Radio Soleil en deed een oproep om een einde te stellen aan leugen, slavernij, egoïsme, geweld, onrecht en haat. Twee weken later, in januari 1986, bleven de studenten dan inderdaad weg van school om massaal te manifesteren. Er werden slogans tegen Duvalier geroepen en pamfletten tegen de regering uitgedeeld. De bevolking begon nu ook her en der regeringsgebouwen in brand te steken en de belangrijkste toegangswegen tot de steden te barricaderen.

Reactie van de regering

Het regime reageerde en gaf het leger en de Tontons opnieuw de opdracht om elke vorm van protest hardhandig te onderdrukken. Deze orders werden echter op de achtergrond door Namphy zoveel mogelijk geneutraliseerd. In een poging om de gemoederen te bedaren, werd er tegelijkertijd ook een prijsdaling van een aantal basisproducten aangekondigd. Het mocht allemaal niet meer baten. Dagelijks bleef Radio Soleil berichten uitzenden over de groeiende sociale onrust. Eind januari betoogden 40 000 mensen, van wie een meerderheid jongeren, vreedzaam in Cap Haitien. Het was de grootste manifestatie tegen de regering sinds de familie Duvalier in 1957 aan de macht was gekomen.


1986 — Duvalier verlaat het land

Het einde

Op 31 januari begon het gerucht zich te verspreiden dat er een staatsgreep was gepleegd en dat Duvalier het land had verlaten. Dat gerucht, voortijdig de wereld ingestuurd door de woordvoerder van het Witte Huis, Larry Speakes, werd op de openbare radio door Jean-Claude Duvalier zelf ontkend. Hij was immers president-voor-het-leven en wilde dat zo houden. Wel werden de krijgswet en de staat van beleg afgekondigd. Op 5 februari meldden een aantal Europese regeringen dat Duvalier een aanvraag voor politiek asiel had ingediend. Het werd hem overal geweigerd. Op vrijdag 7 februari 1986 was het dan zo ver. Om 9.40 uur vertrok Jean-Claude Duvalier, samen met een 25-tal familieleden en getrouwen, aan boord van een Amerikaans legervliegtuig naar Frankrijk, in afwachting dat één of ander Afrikaans land hem politiek asiel zou verlenen. Uit de hele context viel op te maken dat Washington de jonge dictator ertoe bewogen had zijn macht over te dragen.

In de hoofdstad sloeg de volksvreugde van de Haitïanen na enkele uren om in haat en razernij tegenover alle symbolen van het oude regime. Het graf van Papa Doc werd met de grond gelijk gemaakt; tientallen van zijn gehate Tontons Macoutes vielen ten prooi aan de volkswoede. Een junta, met aan het hoofd Henri Namphy, nam de macht over.

Paul De Wolf
1 maart 2006