“Herstelbetaling” vragen aan Frankrijk voor historische schuld leidde tot afzetting van Aristide

Dit artikel verscheen op Acento.com. Vertaling door Ronald Decelle | eerder verschenen op DeWereldMorgen op donderdag 9 juni 2022

De twee keer afgezette Haïtiaanse president Jean Bertrand Aristide zei dat zijn eis tot teruggave van het geld dat aan Frankrijk werd betaald er tenminste toe heeft geleid dat de Fransen hun verleden onder ogen zagen. De “morele en effectieve” schuld moet evenwel nog altijd vereffend worden.

Democratisch verkozen president Jean-Bertrand Aristide werd niet één- maar tweemaal afgezet door de VS. Foto: biografiasyvidas.com

De bom sloeg halverwege de toespraak in

“Herstelbetaling!”, riep Jean Bertrand Aristide, de rebelse Haïtiaanse president, onder luid applaus van de landbouwers, arbeiders en studenten in de menigte.

Op de video is te zien hoe de Franse ambassadeur in Haïti, die mee op het podium zat vanwaar Aristide zijn toespraak hield, zijn verbazing verborgen hield achter een ongemakkelijke glimlach. Hij kende Aristide goed genoeg om te weten dat de president kritiek zou uiten op de gewezen Franse kolonisten en slavenbazen van Haïti. Maar die dag, 7 april 2003, begon de president plots ‘herstelbetalingen’ te vragen. Deze uiterst gevoelige materie zou hét beleidsthema van zijn presidentschap worden. Ze zou, zoals de diplomaten nu erkennen, ook ten dele de oorzaak worden van zijn val.

“We moesten proberen hem te neutraliseren”, zei Yves Gaudeul, de Franse ambassadeur in een commentaar over de eis tot herstelbetalingen van Aristide, een eis die hij ‘explosief’ noemde.

“We moesten proberen hem te neutraliseren”, zei Yves Gaudeul, de Franse ambassadeur in een commentaar over de eis tot herstelbetalingen van Aristide.

Door middel van zijn verklaring trachtte Aristide een kwestie boven te spitten die in Frankrijk zo goed als begraven is. Nadat de Haïtianen zich van hun ketens hadden ontdaan, het leger van Napoleon hadden verslagen en hun onafhankelijkheid hadden verworven, keerde Frankrijk terug met oorlogsschepen en een schandalige eis: de Haïtianen moesten duizelingwekkende sommen geld betalen aan hun voormalige slavenbazen om een nieuwe oorlog te vermijden.

Zo werd Haïti het eerste en enige land dat generaties lang economische tegemoetkomingen betaalde aan zijn gewezen slavenbazen en hun afstammelingen.

Volgens een analyse die de New York Times maakte van duizenden pagina’s archiefmateriaal schreef Haïti honderden miljoen dollar over aan Frankrijk. Dit leidde tot een eeuwige schuldcyclus en ondermijnde gedurende meer dan 100 jaar het vermogen van Haïti om het land tot ontwikkeling te brengen.

Tot op vandaag wordt deze kwestie evenwel niet onderwezen in de Franse scholen. Dat verklaart waarom de meest prominente aristocratische families van het Europese land er niet van op de hoogte zijn dat hun voorouders tot lang na het einde van de slavernij betalingen bleven ontvangen van de armste Haïtianen.

Jean Bertrand Aristide, na tientallen jaren van dictatuur de eerste democratisch verkozen president van Haïti, wou dat Frankrijk veel meer deed dan alleen maar zijn verleden erkennen. Hij drong aan op een herstelbetaling, een volledige teruggave van het door Haïti betaalde bedrag.

“Hoeveel mooie scholen, universiteiten en ziekenhuizen zullen we met dat geld wel niet kunnen bouwen voor onze kinderen, en er zal eten in overvloed zijn”, verkondigde hij aan de menigte.

“Hoeveel mooie scholen, universiteiten en ziekenhuizen zullen we met dat geld wel niet kunnen bouwen voor onze kinderen, en er zal eten in overvloed zijn”

De gevolgen bleven niet uit en waren van lange duur. In interviews benadrukte een dozijn Franse en Haïtiaanse politici dat een verontrust Frankrijk alles in het werk stelde om de eis tot herstelbetalingen vanwege Aristide van de onderhandelingstafel weg te houden. Daarna verleenden ze steun aan de oppositie en werkten ze samen met de Verenigde Staten om Aristide van de macht te verwijderen.

Frankrijk en de Verenigde Staten hebben lang volgehouden dat er geen verband was tussen de eis tot herstelbetalingen vanwege president Aristide en zijn daaropvolgende afzetting. Ze beschuldigden hem ervan dat hij despotische trekjes was beginnen te vertonen, dat hij de controle over het land had verloren en dat hij in ballingschap was gegaan omdat hij een nog grotere chaos voor zijn land wilde vermijden. Wat later bleef de toenmalige ambassadeur van Frankrijk in Haïti, Thierry Burkard, evenwel dichter bij de waarheid toen hij in een interview toegaf dat Frankrijk en de Verenigde Staten een plan tot staatsgreep tegen Aristide hadden gesmeed en dat zulks “waarschijnlijk in beperkte mate te verklaren was” door de eis tot herstelbetalingen vanwege Aristide.

Dat Aristide geen staatshoofd meer was, “vergemakkelijkte onze taak”, zei Burkard nog. De taak waarop hij doelde was de verwijzing naar de archieven van de eis tot herstelbetalingen.

Twee eeuwen nadat Frankrijk de Haïtianen ertoe verplichtte hun voormalige slavenbazen te betalen voor de vrijheid die ze op het strijdtoneel hadden bedongen, wegen de gevolgen van die dwangmaatregel nog altijd door op de armoede in Haïti en evenzeer op de Franse politiek. Door het uiten van de eis tot herstelbetalingen brengt Haïti, een land dat ontstond na wat sommige historici ‘de meest geslaagde slavenopstand ooit’ noemen, schade toe aan het imago van Frankrijk als bolwerk van de mensenrechten. Frankrijk krijgt zo het etiket van een land dat zich bedreigd weet door andere voormalige kolonies, van de Caraïben tot Afrika, die zich laten inspireren door het Haïtiaanse voorbeeld en ook eisen willen laten gelden vanwege historische wandaden die ooit door de Europese natie werden begaan.

Door het uiten van de eis tot herstelbetalingen brengt Haïti, een land dat ontstond na wat sommige historici ‘de meest geslaagde slavenopstand ooit’ noemen, schade toe aan het imago van Frankrijk.

“We hadden veel misprijzen voor Haïti”, voegde Gaudeul er nog aan toe. Naar zijn aanvoelen “zullen we Haïti nooit vergeven omdat het ons op het slagveld heeft overwonnen.”

Na de afzetting van Aristide in 2004 bleef het thema van de herstelbetalingen evenwel naklank vinden. Tien jaar later noemde de Franse president François Hollande het geld dat Haïti zich verplicht zag te betalen ‘de afkoopsom voor de onafhankelijkheid’. Dat was toch wel een verrassende toegeving.

Sindsdien bogen Franse academici zich steeds meer over de kwestie van de betalingen door Haïti. Zo karakteriseerde Jean-François Brière, een van de meest prominente historici inzake bilaterale betrekkingen, in december laatstleden die betalingen als een vorm van ‘metaslavernij’ die belette dat Haïti zich na het uitroepen van de onafhankelijkheid effectief van Frankrijk kon bevrijden. Pittig detail: hij deed die uitspraak terwijl hij zich in het ministerie van Financiën bevond.

“Alle Fransen zitten mee in het bad” met betrekking tot het verleden van de natie in Haïti, zei de Franse eerste minister Jean-Marc Ayrault op zijn beurt. Hij moest wel toegeven dat de Franse studenten geen onderwijs ter zake kregen en dat er maar weinig ambtenaren waren die zich met de kwestie inlieten. “Het wordt nooit onderwezen”, zei hij. “Het wordt nooit uitgelegd.”

21.685.135.571,48 Amerikaanse dollar Franse schuld aan Haïti

De Franse ambassadeur Gaudeul wilde onderhandelen. De plotse eis tot herstelbetalingen vanwege Aristide was een politieke handgranaat die – zo vreesde de diplomaat – Frankrijk dreigde te beschamen op het wereldtoneel en de betrekkingen tussen beide landen kon ontwrichten. Nochtans was de eis niet onredelijk, had hij naar eigen zeggen bij zichzelf gedacht. “Aristide vergiste zich niet toen hij zei dat die betaling grote schade had toegebracht aan zijn land”, zei Gaudeul. Ook meende hij dat er moest gesproken worden over zijn stelling dat “Frankrijk om een vorm van compensatie moest gevraagd worden”.
De ambassadeur zei verder dat hij er bij de Franse regering op aangedrongen had om over de kwestie in overleg te treden met Haïti om zo de situatie wat te ontzenuwen. Zijn verzoek werd evenwel categorisch afgewezen. “Ik begreep niet hoe we zo stom konden zijn”, zei Gaudeul.

Aristide, een polariserende figuur die optrad als verdediger van de armen, wist dat zijn campagne stof zou doen opwaaien en had ze zo getimed dat ze de grootst mogelijke impact zou hebben. Hij formuleerde zijn eis op de tweehonderdste verjaardag van de dood van Toussaint Louverture, de revolutionaire Haïtiaanse leider die door de soldaten van Napoleon gevangen werd genomen en overgebracht naar een gevangenis in Frankrijk. Daar stierf hij zonder ooit voor het gerecht gebracht te zijn.
“Waarom is Haïti na tweehonderd jaar zo verarmd?”, vroeg Aristide zich af tijdens een recent interview in zijn huis in een buitenwijk van de hoofdstad van Haïti. Een van de redenen, zei hij, was de enorme hoeveelheid geld die Haïti generaties lang moest afdragen aan Frankrijk, een zware last die meer dan eens “de schuld van de onafhankelijkheid” werd genoemd.
Volgens zijn naaste medewerkers kwam Aristide de kwestie van de betalingen pas aan de weet nadat hij een eerste keer was afgezet. Hij werd toen door een militaire coup van de macht verwijderd en gedwongen in ballingschap te gaan in de Verenigde Staten. Op dat moment kwamen er steeds meer feiten over de betalingskwestie boven water. Aristide verdiepte zich in de beschikbare informatie. Zo raakte hij vertrouwd met de kwestie waarover hij zelfs als president van Haïti maar weinig wist.

Nadat de Amerikanen hem hadden geholpen om in het jaar 2000 weer verkozen te geraken, werkte Aristide zich verder in de materie in. “Hij belde me vaak op omdat hij altijd maar meer wilde te weten komen”, herinnerde zich Francis Saint-Hubert, een Haïtiaanse dokter die de redenen voor de belabberde staat van de volksgezondheid in Haïti had onderzocht en een verband had gelegd met het naar Frankrijk afgeleide geld.

Volgens zijn naaste medewerkers kwam Aristide de kwestie van de betalingen pas aan de weet nadat hij een eerste keer was afgezet.

Op de tweehonderdste verjaardag verhoogde Aristide het politieke opbod door bekend te maken hoeveel de Franse schuld aan Haïti precies bedroeg: 21.685.135.571,48 Amerikaanse dollar.

Franse en Haïtiaanse diplomaten maakten zich vrolijk over dat cijfer van zovele miljoenen en schreven het toe aan een op foute gegevens gebaseerde publicitaire stunt van een demagoog die daarmee zijn greep op de macht wilde behouden. Een groep van 130 Haïtiaanse intellectuelen kwalificeerde de herstelbetalingscampagne als een “wanhopige poging” om de aandacht af te leiden van de “hang naar totalitarisme, de incompetentie en de corruptie” van de regering Aristide. Tegelijk zei een woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Frankrijk dat zijn land geen “lessen” had te ontvangen van Haïti.
Maar een analyse van de New York Times met betrekking tot het langetermijnverlies dat werd geleden door het overmaken van enorme sommen geld aan Frankrijk geeft aan dat het cijfer dat Aristide had vooropgesteld niet eens zoveel verschilde van het reële bedrag. De schatting van Aristide kon zelfs wel eens aan de bescheiden kant zijn.

De New York Times bestudeerde duizenden pagina’s uit het regeringsarchief om te bepalen hoeveel Haïti exact aan Frankrijk betaalde. Hierbij werd niet alleen rekening gehouden met officiële betalingen aan voormalige slavenhouders maar ook met een lening die werd afgesloten om aan de betalingen te kunnen voldoen. Zo kwam men tot de bevinding dat Haïti alles bij elkaar 560 miljoen Amerikaanse dollar van nu aan Frankrijk betaalde.

Dat is evenwel nog maar een begin. Met de hulp van vijftien prominente economen van over de hele wereld maakte de krant een model van wat de mogelijkheden waren geweest als dat geld in de Haïtiaanse economie was gepompt in plaats van dat het aan Frankrijk werd overgemaakt zonder dat daar enig goed of enige dienst tegenover stond.

Volgens de schattingen kostten de betalingen aan Frankrijk Haïti tussen de eenentwintigduizend miljoen en honderdvijftienduizend miljoen dollar aan gederfde economische groei. Om de zaken even in het juiste perspectief te zetten: dit bedrag ligt tussen de één tot acht keer de omvang van de totale Haïtiaanse economie van het jaar 2020.

“We bouwden aan de weg naar de waarheid”, zei Aristide tijdens het interview. Hij was toen nog niet op de hoogte van het resultaat van de analyse van de NYT.

De Fransen gaan in de tegenaanval

De eisen tot herstelbetaling van Aristide werden almaar stoutmoediger. Overal in het land verschenen borden, stickers, regeringsverklaringen en graffiti met de eis tot herstelbetaling als onderwerp.

De regering sloot een contract met Bichot Avocats, een Frans advocatenkantoor, en met Günther Handl, professor internationaal recht, om wettelijke motivaties te schrijven en een tribunaal te zoeken waarbij Haïti zijn zaak aanhangig zou kunnen maken. Dit blijkt uit honderden pagina’s documenten en een grote hoeveelheid e-mails die voor het eerst door de NYT werden ingekeken.

De mogelijkheid van een gunstige gerechtelijke uitkomst leek onzeker. Het voorbereidende werk had evenwel niet zozeer tot doel een rechtszaak te winnen dan wel Frankrijk onder druk te zetten.

“Als onderdeel van deze strategie”, schreef Handl in een e-mail van november 2003 aan Ira Kurzban, een Amerikaanse advocaat en raadsman van de regering Aristide, “moet Haïti aan Frankrijk laten verstaan” dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat “de vuile was van Frankrijk wordt buiten gehangen”.

Volgens gewezen functionarissen sloeg in Frankrijk de stemming onmiddellijk om. Minachting maakte plaats voor bezorgdheid, zeker toen Aristide andere voormalige kolonies begon aan te moedigen om zich bij zijn strijd aan te sluiten. Frankrijk stuurde een nieuwe ambassadeur naar Haïti, de heer Burkard. Die kwalificeerde de herstelbetalingscampagne als “een val”. Het risico bestond immers dat ze de deur wijd open zou zetten voor gelijkaardige eisen van andere voormalige kolonies van Frankrijk.
“Algerije kan net zo goed gelijkaardige eisen stellen, en hetzelfde geldt voor de meerderheid van onze vroegere kolonies”, stelde Burkard. “De campagne zou een precedent schapen dat iedereen kan gebruiken om ons te beschuldigen”, voorzag hij.

Frankrijk handelde snel. Kort na de waarschuwing van Burkard over de mogelijke gevolgen van de eis van Haïti stelde het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken een commissie samen onder leiding van een beroemde “held-filosoof van nieuw links”, Régis Debray. Officieel kreeg de commissie de opdracht om te zoeken naar manieren om de relaties tussen Frankrijk en Haïti te verbeteren. Achter de schermen was er volgens Burkard en Debray evenwel sprake van een heel andere betrachting: de discussie over de herstelbetalingen uit de belangstelling halen.

“Algerije kan net zo goed gelijkaardige eisen stellen, en hetzelfde geldt voor de meerderheid van onze vroegere kolonies”, stelde Burkard.

Burkard, die nu met pensioen is, zei dat Debray instructies had gekregen “om op geen enkel moment in gunstige zin over een herstelbetaling te spreken”.

Volgens interviews met zes van haar leden en met verscheidene Haïtiaanse functionarissen verliep de reis van de commissie in Haïti in december 2003 in een gespannen sfeer. De delegatie begaf zich naar een vergadering in het ministerie van Buitenlandse Zaken onder escorte van gewapende Franse functionarissen. Het team van Aristide protesteerde tegen de aanwezigheid van gewapende lijfwachten omdat het hierin een vorm van intimidatie zag.

Debray verwierp het verzoek tot herstelbetaling. “U heeft hierover geen enkel ernstig bewijs geleverd”, zei hij. Dat blijkt uit de handgeschreven notities van een commissielid.

Tijdens een interview zei Debray dat hij betreurde dat de koloniale geschiedenis van Frankrijk in Haïti uit het geheugen van de Fransen was gewist. Maar over het verzoek tot herstelbetaling zei hij dat het “een vorm van demagogie was op maat van een kind van 7 jaar”.

De Haïtiaanse dokter Saint-Hubert, die op één van de vergaderingen aanwezig was, zei dat Debray toen verklaarde dat Frankrijk wel een morele schuld had tegenover Haïti, maar geen financiële.

“Wat we betaald hebben was niet moreel, maar heel concreet, tastbaar”, herinnerde dokter Saint-Hubert zich te hebben geantwoord.

Verscheidene leden van de Franse commissie verklaarden aan The Times dat ze het vermoeden koesterden dat de Haïtiaanse president corrupt was en dat ze terughoudend waren om hem geld te geven omdat ze vreesden dat hij het voor persoonlijk gewin zou gebruiken.

De confrontaties tussen voor- en tegenstanders van Aristide waren gewelddadig geworden en de regering werd ervan beschuldigd dat ze andersdenkenden het zwijgen wilde opleggen. Groeperingen die opkwamen voor de mensenrechten verklaarden dat de politie en “regeringsgezinde paramilitaire knokploegen” de onafhankelijke pers aanvielen. Tegelijk beschuldigden Amerikaanse functionarissen enkele leden van het kabinet Aristide ervan dat ze drugsdealers waren. Nadien werden die kabinetsleden ook veroordeeld.

In het Franse eindrapport loofde de commissie de tegenstanders van Aristide als bruggenhoofd van “burgerlijk verzet” dat “klaarstond om zijn burgerlijke rechten en plichten op te nemen”. Het rapport insinueerde dat de regering Aristide wellicht niet lang meer aan zou blijven en had het over “een toekomstige interim-regering”. Jacky Dahomay, een Franse filosoof en lid van de commissie, zei dat “hij voorstander was van een vertrek van Aristide”.

Half december was er een ontmoeting tussen Debray en Aristide in het presidentieel paleis van Port-au-Prince. Debray wilde Aristide waarschuwen. “Je riekt naar problemen”, sprak hij naar eigen zeggen tot Aristide. Hij raadde hem aan ontslag te nemen om te vermijden dat hem hetzelfde zou overkomen als Salvador Allende, de Chileense president die in 1973 stierf toen La Moneda, het presidentiële paleis, door gevechtsvliegtuigen werd gebombardeerd en onder de voet werd gelopen door grondtroepen.

Debray verklaarde tijdens een interview dat hij alleen maar het leven van de president wilde redden en dat hij Aristide waarschuwde voor plannen van de Verenigde Staten om hem af te zetten. Burkard gaf toe dat Debray te ver was gegaan en Aristide verklaarde publiekelijk dat hem toen duidelijk werd gemaakt dat hij moest aftreden. “De dreigementen waren kristalhelder en recht op de man af: aftreden of ze zouden je wel eens kunnen neerschieten”, verklaarde Aristide achteraf.

Een vliegreis naar om het even welke bestemming

De piloten wisten niet waarheen en de nu afgezette president Aristide al evenmin. Uren lang maakte het vliegtuig rondjes met de blinden naar beneden terwijl Franse functionarissen in zeven haasten een land probeerden te vinden dat bereid was om Aristide op te vangen. Het was 29 februari 2004.

Voor dag en dauw was Luis Moreno, een hooggeplaatste Amerikaanse diplomaat, onder de grote poort doorgegaan van het ommuurde complex van de president en was hij, vergezeld van veiligheidsagenten van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, de trappen opgegaan die naar de hoofddeur leidden.

Nadat het leger hem tien jaar eerder had afgezet, had Moreno Aristide geholpen bij zijn terugkeer naar Haïti. Nu gebeurde net het tegenovergestelde: Moreno begroette de president en vroeg hem naar zijn getekende ontslagbrief. Minuten later werden Aristide en zijn echtgenote naar de luchthaven gebracht waar een door de Verenigde Staten gecharterd vliegtuig klaarstond om hem naar zijn ballingschapsoord te brengen.

“Hoe ironisch is dit”, herinnert Moreno zich te hebben gezegd tegen Aristide, “ik was een van de eerste personen die u bij uw terugkeer uit ballingschap de hand heeft geschud en nu ben ik de laatste om afscheid van u te nemen!”

Terwijl het vliegtuig in de lucht hing, smeekten volgens Burkard de Franse autoriteiten de leiders van drie Afrikaanse landen om Aristide een onderkomen te bieden. Alle drie weigerden ze, tot een vierde land, de Centraal-Afrikaanse Republiek, een voormalige Franse kolonie, akkoord ging. Aristide verbleef er een tweetal weken tot hij voor korte tijd naar Jamaica werd gestuurd en vandaar naar Zuid-Afrika, waar hij tot 2011 verbleef.

Aristide maakte zijn beklag over zijn “ontvoering”. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell antwoordde dat die uitspraak “volkomen uit de lucht gegrepen en absurd” was. Samen met Frankrijk verklaarde Powell dat de Haïtiaanse president op vrijwillige basis de macht had afgestaan.

Tot op vandaag houden vele Franse en Amerikaanse functionarissen staande dat Aristide vrijwillig aftrad om te vermijden dat de politieke crisis die Haïti op zijn grondvesten deed daveren zou omslaan in een burgeroorlog.

Tot op vandaag houden vele Franse en Amerikaanse functionarissen staande dat Aristide vrijwillig aftrad om te vermijden dat de politieke crisis die Haïti op zijn grondvesten deed daveren zou omslaan in een burgeroorlog. De gewapende rebellen naderden de hoofdstad, Frankrijk had er publiekelijk bij Aristide op aangedrongen om af te treden. De Verenigde Staten insinueerden met enige nadruk – en Moreno deed hetzelfde – dat het vertrek van Aristide “volkomen op zijn eigen initiatief was” om “bloedvergieten te voorkomen”.

De ontslagbrief van Aristide werd opgemaakt in het Haïtiaans-Creools en de discussies inzake de juiste vertaling duren nog altijd voort. Burkard, die op dat moment al geen ambassadeur meer was, zei dat de tekst “ambigu” was en dat de verwoording “niet helemaal neerkwam op een ontslag”. Voor het eerst erkende hij zonder omwegen dat Frankrijk en de Verenigde Staten effectief een staatsgreep hadden beraamd zodat Aristide zou aftreden en ermee zou instemmen om in ballingschap te gaan. Een andere ambassadeur van Frankrijk in Haïti, Philippe Selz, lid van de Franse commissie in Haïti, zei tijdens een interview dat er effectief op voorhand beslist was om de president “uit te rangeren en hem ver weg te sturen”.

Toen hij het Élysée-paleis in Parijs verliet, verklaarde interim-leider Latortue aan de journalisten dat hij de eis tot terugbetaling had ingetrokken.

Enkele weken na de afzetting vond er een ontmoeting plaats tussen Gérard Latortue, de nieuwe door het westen gesteunde interim-leider van Haïti, en de toenmalige Franse president Jacques Chirac. Toen hij het Élysée-paleis in Parijs verliet, verklaarde Latortue aan de journalisten dat hij de eis tot terugbetaling had ingetrokken.

Gérard Latortue voerde aan dat de relaties tussen Frankrijk en Haïti aan een nieuwe start toe waren gezien het feit dat ze negatief beïnvloed waren door alle inspanningen van het vorige regime om terugbetaling te eisen van de onafhankelijkheidsschuld”.

Een kwestie voor de doofpot

Terugblikkend zei ambassadeur Gaudeul dat het strijdbare antwoord van Frankrijk op de eis tot herstelbetaling gemotiveerd werd door de weigering om een bepaalde passage uit het verleden te herzien. Dat had namelijk afbreuk gedaan aan het nationale narratief dat het Europese land roemde als verdediger van de universele rechten van de mens. “Haïti was echt een heel slecht voorbeeld” om dat positieve imago van Frankrijk nog verder uit te kunnen dragen.

Volgens onderzoekers is een groot deel van de Franse geschiedenis in Haïti vervormd, geminimaliseerd of vergeten. Bitter weinig Franse leerboeken vermelden dat Santo-Domingo, zoals Haïti onder het koloniaal bestuur heette, aan het eind van de jaren tachtig van de achttiende eeuw eindbestemming was van 40 procent van alle trans-Atlantische slaventransport. Nergens is te vinden dat, toen hij in 1803 de Franse heerschappij over Haïti trachtte te herstellen, Napoleon in dat Caraïbische gebied meer soldaten verloor dan in Waterloo.

Volgens onderzoekers is een groot deel van de Franse geschiedenis in Haïti vervormd, geminimaliseerd of vergeten.

Een recent rapport, in 2020 gepubliceerd door de Franse Stichting voor de Herinnering aan Slavernij, kwam tot de conclusie dat slechts 1 op de 10 Franse studenten in de lagere en middelbare scholen iets verneemt over Toussaint Louverture en de Haïtiaanse revolutie.

De kwestie van de betalingen van Haïti aan Frankrijk “staat niet in het leerplan van de Franse scholen, op geen enkel niveau”, zei Nadia Wainstain, lerares geschiedenis en coördinator van het rapport van de stichting.
Het Franse ministerie van Onderwijs zei in een commentaar dat het rapport geen rekening hield met het feit dat er op de Franse middelbare scholen wel degelijk, zij het dan terzijde, over Haîti wordt gesproken. Wel erkende het ministerie dat er nooit sprake van was geweest om de studenten te onderwijzen over de betalingen aan de voormalige slavenhouders.

Erfgenamen van het geld van Haïti

Ook de afstammelingen van de slavenhouders die betalingen ontvingen, zeggen dat ze “geen weet hebben” van die inkomsten. Het gaat hier onder andere om leden van de familie van Napoleon, leden van Europese koningshuizen en enkele van de meest vooraanstaande aristocratische families van Frankrijk.

Weinigen van de 31 door de NYT gecontacteerde afstammelingen zeggen dat ze op de hoogte zijn van dat verleden.
“Ik wist het niet”, zei Louis Baudon de Mony-Pajol, afstammeling in de zesde graad van Jean-Joseph de Laborde, een bankier van koning Lodewijk XV die tevens een van de voornaamste slavenhouders van Haïti was. Hij vergeleek de kwestie met de explosie van “een politieke en sociale bom” die een culturele oorlog dreigt te ontketenen.

Emmanuel de la Burgade, afstammeling van een andere slavenhouder, zei dat hij pas weet kreeg van de feiten toen hij een boek aan het schrijven was over de familie. Toen hij het aan zijn vader vertelde, antwoordde die: “Zeg dat tegen niemand.”
Verscheidene afstammelingen van de Laborde zeiden dat ze kennis hadden genomen van het verleden van hun familie toen ze in 2015 een artikel lazen over een antiracistische groep in Frankrijk die Ernest-Antoine Seillière de Laborde, een rijke Franse ondernemer, wilde aanklagen omdat hij had geprofiteerd van de slavenhandel.

“Het was een sarcastisch artikel”, zei Natalie Balsan, afstammeling van de Laborde in de zevende graad. “Toen ik vernam dat ik afstamde van een slavenhouder was dat een slag in mijn gezicht.”

Aan het einde van de achttiende eeuw zette Jean-Joseph de Laborde ongeveer tienduizend Afrikanen op transport naar Haïti in zijn slavenschepen. Op zijn eigen plantages in Haïti werkten er ongeveer 2000 slaven, waarvan er velen stierven. Een dorp in het zuidwesten van Haïti draagt nog altijd zijn naam.

De Laborde zag zijn plantages verloren gaan tijdens de slavenopstand in Haïti en werd in 1794 in Parijs geguillotineerd door de Franse revolutionairen. Twee van zijn kinderen, Alexandre en Nathalie, ontvingen evenwel een betaling van om en bij de 1,7 miljoen Amerikaanse dollar van nu. Volgens een rapport dat bestaat uit een door de Duitse historicus Oliver Gliech samengestelde databank gaat het hier om de omvangrijkste betaling ooit aan één enkele familie.

Er loopt geen gerechtelijk onderzoek tegen de afstammelingen maar de zaak leidde wel tot een discussie binnen de familie. De neven begonnen elkaar e-mails te sturen. De heer Seillière de Laborde, gewezen voorzitter van de grootste ondernemerslobby van Frankrijk en erfgenaam van de familie Wendel – een van de rijkste families van Frankrijk –, ging te rade bij enkele historici en vroeg hen om onderzoek te doen naar de betalingen die zijn familie had ontvangen.

Volgens één van die historici was het meer dan waarschijnlijk dat Alexandre, de zoon, het geld verspilde en arm stierf. De heer Seillière de Laborde ging niet in op herhaalde verzoeken om een interview in het kader van een bevraging van zijn familie en zakenrelaties.

Steun voor de eis tot herstelbetaling

Vijf afstammelingen van de Laborde, waaronder mevrouw Balsan, zeiden dat ze zich niet verantwoordelijk voelden voor de daden van hun voorouders. Ze konden zich echter wel vinden in de eis tot herstelbetaling en zeiden dat die ‘gerechtvaardigd’ was gezien de toegebrachte schade. De heer Baudon de Mony-Pajol, haar neef, ging niet akkoord en zei dat Frankrijk geen spijt moest betuigen en dat de oproepen tot herstelbetaling kaderden in een uit de Verenigde Staten afkomstige “woke cultuur”.

Romée de Villeneuve Bargemont, een 22 jaar oude afstammeling van de Laborde, zei dat hij betreurde dat hij op school niets over deze kwestie had vernomen. Op zijn appartement in Parijs heeft hij een kartonnen doos waarin een tiendelige familiebiografie zit. In dat werk wordt er over het losgeld voor de onafhankelijkheid maar met een paar lijntjes gerept.
“De langetermijnpolitiek van Frankrijk met betrekking tot deze kwestie was er min of meer op gericht om de zaak gewoon te doen vergeten”, zei hij nog.

Een pijnlijke vereffening van de rekening

De betalingen van Haïti aan zijn voormalige slavenbazen bleven verschillende generaties lang doorlopen. Volgens de analyse van de New York Times betekende dat op de lange duur een verlies van duizenden miljoen dollar voor de Haïtiaanse economie. De Caisse des Dépôts et Consignations, een minder bekende bank uit de publieke sector, inde het leeuwendeel van het geld.

Na de rampzalige aardbeving op Haïti in 2010 zei Didier Le Bret, de Franse ambassadeur, dat een directielid van deze bank hem had benaderd om te helpen bij de inzameling van hulp en op zijn minst toch een aanzet te geven tot schadevergoeding: de bank schonk ongeveer 400 miljoen Amerikaanse dollar.

De betalingen van Haïti aan zijn voormalige slavenbazen bleven verschillende generaties lang doorlopen. Volgens de analyse van de New York Times betekende dat op de lange duur een verlies van duizenden miljoen dollar voor de Haïtiaanse economie.

Een woordvoerder van de bank zei dat de gift gewoon deel uitmaakte van haar beleid om landen te helpen die getroffen werden door humanitaire rampen. Augustin de Romanet, directeur van de bank op het moment van de schenking, verklaarde evenwel tegen de NYT dat “er waarschijnlijk een paar nuttige dingen te doen waren met Haïti, gezien wat er in het verleden was gebeurd”.

Het discrete gebaar van de bank – al was de tegemoetkoming niet bepaald een vetpot – moet worden gezien in een breder kader: Aristide mag dan al sinds 2004 van de macht verdreven zijn, zijn strijd heeft Frankrijk gedwongen tot een langzame en vaak pijnlijke vereffening van de rekening.

De afgelopen jaren hebben vooraanstaande intellectuelen zich uitgesproken ten voordele van de herstelbetaling. Academici hebben de economische en legale aspecten van de herstelbetalingen steeds beter in kaart gebracht. Verleden jaar publiceerde de Nationale Organisatie van Openbaar Onderzoek van Frankrijk een gegevensbank die een overzicht geeft van de betalingen aan Franse slavenhouders, met inbegrip van de Haïtiaanse.

De afgelopen jaren hebben vooraanstaande intellectuelen zich uitgesproken ten voordele van de herstelbetaling.

Myriam Cottias, die de supervisie had over de samenstelling van de gegevensbank, was lid van de Franse commissie die twintig jaar geleden de eis tot herstelbetaling van Aristide verwierp. Ze zei dat ze de dingen nu anders zag en dat er over herstelbetaling moest worden gesproken.

“Het debat hierover moet op gang gebracht worden”, zei ze.
Soms gaven de Franse autoriteiten in zekere mate blijk van de wil om dit stukje verleden weer vanonder het stof te halen. Half december organiseerde het Franse ministerie van Financiën voor het eerst een internationaal symposium over de slaveneconomie. Het ging om een conferentiecyclus die zich specifiek bezighield met de kwestie van de betalingen van Haïti aan Frankrijk.

Maar de openbare discussie over deze zaak diende te verlopen op het slappe koord van de retoriek.
Tijdens zijn toespraak in 2015 erkende François Hollande, toenmalig president van Frankrijk, dat de betalingen van Haïti aan de voormalige slavenbazen soms “het losgeld van de onafhankelijkheid” werden genoemd. “Als ik naar Haïti ga”, zei hij, “zal ik de schuld die we hebben afbetalen.”

“Als ik naar Haïti ga”, zei François Hollande, “zal ik de schuld die we hebben afbetalen.”

De menigte voor hem, waaronder Afrikaanse staatshoofden en de Haïtiaanse president, veerde recht en applaudisseerde.
“De mensen begonnen te huilen”, herinnerde zich Michaëlle Jean, gewezen algemeen secretaris van de Internationale Organisatie voor Francofonie, die bij de toespraak aanwezig was. “Het was geweldig.”

Een paar uur later gaven de woordvoerders van Hollande een niet geheel onbelangrijke toelichting. Hollande had het enkel gehad over een “morele schuld” die Frankrijke tegenover Haïti had, en dus niet over een financiële. De Franse regering houdt deze lijn nog altijd aan. (Hollande weigerde elke commentaar voor dit artikel).

De voorzichtige houding van Frankrijk tegenover Haïti geeft blijk van een aanhoudende onzekerheid en soms ook van een mate van onbehagen over de manier van omgaan met het Franse koloniale verleden en de betrokkenheid van Frankrijk bij de slavenhandel. In 2016 trok het Franse parlement op symbolische wijze de verordening van 1825 in die Haïti verplichtte tot het maken van betalingen aan de voormalige slavenhouders. Een debat over financiële vergoeding kwam er evenwel niet.
“Objectief gezien kan je onmogelijk stellen dat we Haïti niets verschuldigd zijn”, zei Christiane Taubira, minister van Justitie in de regering Hollande, tijdens een interview.

Terugblikkend zei Aristide dat zijn campagne voor herstelbetaling er op zijn minst toe had geleid dat de Fransen hun verleden onder ogen zagen.
“Als ik in 2003 de vraag niet had gesteld, dan had François Hollande in 2015 de schuld waarschijnlijk niet toegegeven”, zei hij.
“Dat was een stap”, zei hij. “En het is nog niet afgelopen.”