Op 11 april onderschreven zes verantwoordelijken, directeurs of coördinatoren van evenveel mensenrechtenorganisaties een open brief om de nationale en internationale publieke opinie in te lichten, de Haïtiaanse overheid in het bijzonder, over doodsbedreigingen recent geuit tegenover mensenrechtenactivisten en journalisten. POHDH, het platform van belangrijke Haïtiaanse Mensenrechtenorganisaties reageerde daarmee op meerdere zware incidenten.
De directeur van RNDDH (Réseau National de Défense des Droits Humains), lid van POHDH, tevens algemeen secretaris van de Internationale Federatie van de Liga’s van de Mensenrechten (FIDH), Pierre Esperance ontving op 2 april een dreigbrief met een kogel erin. De briefschrijver(s) verwijten de directeur valse rapporten te publiceren om de regering Martélly-Lamothe te destabiliseren en de Haïtiaanse burgers oneer aan te doen. Ze brengen in de brief zelfs de vroegere aanslag ter sprake op hemzelf van 8 maart 1999, toen hij door meerdere kogels werd geraakt en ze besluiten dat ze hem deze keer niet zullen missen.
POHDH stelt vast dat deze dreigbrief toekomt amper twee maanden na de moordende aanslag op haar algemene coördinator en verantwoordelijke voor de vorming bij de Stichting Groep voor een Alternatief van Gerechtigheid (FGAJ). De ingenieur Daniel Dorsinvil en zijn echtgenote, de verpleegster Girldy Larêche Dorsinvil, werden op 8 februari 2014 op een laffe wijze vermoord, in nog steeds niet opgehelderde omstandigheden.
Deze dubbele moord, evenals deze dreigbrief komen onverwachts op een moment dat verschillende lidorganisaties van POHDH werken aan dossiers over flagrante mensenrechtenschendingen en corruptieschandalen, fysieke agressie en machtsmisbruik, schending van wetten van de Republiek en de Grondwet van het land.
Bovendien hebben bepaalde journalisten brieven ontvangen die ook heftige bedreigingen inhouden. Het betreft onder andere:
In de brief die hij ontving komen de namen van andere journalisten voor zoals Patrick Chéry van Radio Télévision Zenith , Jean Monard Metellus van Radio Télévision Caraibes FM en van Liliane Pierre Paul van Radio Télévision Kiskeya.
POHDH herinnert er ook aan dat op 26 maart 2014 vier journalisten werkzaam in Jacmel verklaarden bedreigingen te hebben ontvangen. Het betreft:
POHDH verzet zich tegen deze vormen van intimidatie die een aanslag zijn op de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging van de Haïtiaanse burgers. Ze stelt ook vast dat de meeste van deze bedreigingen op een ogenblik komen waarop de uitvoerende macht de regering heeft ‘opgelapt’. Ze wordt voorgesteld als een regering van openheid, met in zijn schoot verschillende ijverige medestanders en opportunisten, afkomstig uit gevallen regimes, gekend voor hun misprijzen van publieke vrijheden in het algemeen en de vrijheid van meningsuiting in het bijzonder.
Bovendien herinnert POHDH er ook aan dat de minister van communicatie, Mr. Roudy Herivaux, op 3 april 2014 in zijn aanstellingstoespraak wat hij noemde ‘de ontsporing van een zekere pers’ aanklaagde, die het imago van de leden van de regering wil besmeuren en het politiek klimaat bevuilen.
Overigens heeft de Nationale Raad voor Telecommunicatie (CONATEL) de radiostations bevolen een einde te maken aan bepaalde als onverantwoord omschreven praktijken, en een communiqué verspreid op 8 april 2014, waarin het stelt te hebben vastgesteld dat bepaalde radiostations op een ‘systematische manier valse informatie verspreiden die de publieke orde kan verstoren, de instellingen van de republiek destabiliseren en een aanslag kunnen betekenen voor de integriteit van talrijke burgers.’
POHDH vindt het onaanvaardbaar dat een instelling zoals CONATEL refereert naar schikkingen van het artikel 6 van het decreet van 12 oktober 1977, die vage termen toelaat zoals ‘de publieke orde verstoren’, de nationale veiligheid, de internationale relaties, de moraal en de goede zeden of het normale leven. In die zin doet POHDH opmerken dat het het privilege is van antidemocratische regimes om gebruik te maken van zo’n vage begrippen, die toepasbaar zijn op elke pers die niet als medestander wordt beoordeeld en met het doel deze pers te muilkorven. POHDH maakt gebruik van de gelegenheid om er de autoriteiten op te wijzen dat de Grondwet van 1987 de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid garandeert en beschermt in zijn artikels 28, 28.1 en 28.2.
Tenslotte nodigt POHDH de mensenrechtenorganisaties in het algemeen en de ledenorganisaties in het bijzonder uit, net als de elektronische, de geschreven en de beeldende pers, om waakzaam te zijn tegenover elke daad van intimidatie. Het zijn immers de vrijheden van meningsuiting en van vereniging, die onmisbaar zijn voor de vestiging van een rechtstaat en het vrijwaren van de democratische verworvenheden.
Suzie Castor, Directrice du CRESFED
Joceline Colas, Directrice Nationale de la CE – JILAP
Léon Dumonvil, Responsable van GAJ
Marc-Arthur Fils-Aimé, Directeur Général de l’ICKL
Freud Jean, Coordonnateur du PAJ
William Dejean, Directeur Exécutif du SKL
Authentiek verklaard door Anthonal Mortimé, Secrétaire Exécutif de la POHDH