Milieuverloedering lijdt tot extreme armoede

Schrijven over het milieu in Haïti is als het beschrijven van het stervensproces van iemand. De laatste fase is ingezet en alleen een mirakel – een positieve kentering in alle Haïtiaanse geesten – kan bij optimaal verloop nog redding brengen. Tijdens de landing naar de luchthaven van Port-au-Prince zie je een desolaat kaal berglandschap onder je doorschuiven. Het landschap lijkt steeds geschikter voor simulaties van een landing op Mars. Droom even weg in je teletijdmachine naar de periode vóór Christoffel Colombus in 1492 aanlegde in Môle Saint Nicolas en zie dit landschap voor ongeveer 95% bedekt met een tropische en subtropische vegetatie…

Bos als een ecologische factor

In vijfhonderd jaar en enkele decennia is het woud in Haïti tot nog geen 2% – misschien is het intussen minder dan 1% – van de oppervlakte terug gebracht. Geen probleem, zullen sommigen zeggen, als die ontbossing maar heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van een natie en zijn volk en deze omgeving nu het resultaat is van een redelijk stabiel evenwicht in de relaties mens–natuur. Helaas, niets is minder waar. Vooral de koloniale machten Spanje en Frankrijk en later de internationale bedrijfswereld met de VS-bedrijven op kop hebben zwaar profijt getrokken van de immense Haïtiaanse natuurlijke rijkdommen. In de marge daarvan bouwde een smalle Haïtiaanse elite zijn fortuin uit. Meer dan 80 % van het volk speelde nooit mee, aanvankelijk niet als slaaf, later ook niet als boer of sloppenbewoner.

De wisselwerking mens–natuur ligt veel ruimer dan het ontbossen en/of beschermen van bos. Alle activiteiten en gedragingen van de mens hebben hun invloed op het milieu, of het nu gaat om zijn voeding, kleding, huisvesting, ambachtelijke of industriële productie, ontginning van bodemgrondstoffen, mobiliteit, afval of verstedelijking. In Haïti is evenwel nog steeds ongeveer 70% van de actieve bevolking afhankelijk van de landbouw en daarom zijn bodem en bodemvruchtbaarheid essentiële productiefactoren. Daarom willen we het in de eerste plaats vooral over deze aspecten van het milieu in Haïti hebben. Gonaïves, Verrettes en Mapou, respectievelijk een belangrijke stad, een stadje en een dorp, werden recent overspoeld door modderstromen. Er vielen honderden slachtoffers en er was schrijnende ellende. Niet alleen de landbouw krijgt het moeilijk, ook steden krijgen verstikkende modderstromen – de extreme gevolgen van eeuwenlange roofbouw – te verwerken.

De mens als belangrijke ecologische factor

De Arawaks of Tainos, de oorspronkelijke Indiaanse bevolking, oefende door zijn bescheiden aantal en eenvoudige levensstijl met ambachtelijke productie en ontginning weinig druk uit op het bergachtige milieu, dat voor ruim 95% uit tropische en subtropische bossen bestond.

Over de oorspronkelijke Indiaanse bevolking lopen de schattingen erg uiteen van 3 tot 7 à 8 miljoen. In 1542 bleven nog slechts enkele honderden indianen over. Dwangarbeid in de mijnen en rivieren voor zilver en goud, onbekende Europese ziekten en het onderdrukken van elk verzet tegen de Spaanse bezetting decimeerden een zeer gastvrij en vreedzaam volk.

Het gestaag overbrengen van Afrikanen vanaf 1503 om de Indiaanse werkkrachten te vervangen ging ook met grote verliezen gepaard; tot 20%, volgens andere auteurs nog meer. Ook de Europeanen hadden het er ook niet onder de markt. Ziekten als gele koorts sloegen wel eens hard toe. In 1791, toen de onafhankelijkheidsstrijd losbarstte, schatte men hun aantal in Haïti op ongeveer 480.000 slaven, de Fransen waren vertegenwoordigd met ruim 40.000 en er waren nog eens 25.000 vrijgelatenen. Van de Afrikanen stierven ongeveer 20% onderweg naar Haïti, ook de scheepsbemanningen kenden verliezen. Na de onafhankelijkheid nam de bevolking gestaag toe van goed 500.000 bij de onafhankelijkheid tot 1,5 miljoen in 1915, 3,4 miljoen in 1971. De decennia erna zou een snelle groei het aantal Haïtianen in Haïti naar schatting op ruim 8,5 miljoen brengen in 2004.

Het oorspronkelijk schijnbaar onuitputtelijk tropisch milieu kan snel uit evenwicht worden gebracht.

Dit stuk geschiedenis van Haïti op zich is eigenlijk al een eerste groot menselijk-ecologisch drama, met blijvende gevolgen op lange termijn.

Een opdrogende hoorn des overvloeds

Het oorspronkelijk schijnbaar onuitputtelijk tropisch milieu kan snel uit evenwicht worden gebracht. De vruchtbare teeltlaag is er dun en eens de begroeiing weggenomen en blootgesteld aan de ongenadige zon, gaan de omzettingsprocessen van het aanwezige organische materiaal heel snel. Zonder aanvoer van nieuw materiaal treedt de uitputting snel in. Bedekking van de bodem is dus een essentiële factor. Bovendien breekt de begroeiïng de kracht van de grote zware regendruppel in de tropen. In organisch materiaal op de bodem wordt veel vocht vastgehouden van waaruit het geleidelijk doorsijpelt naar de ondergrondse waterlagen. In deze ideale omstandigheden is er weinig afspoeling en dus ook zeer weinig erosie, het wegspoelen van aarde. Ook de wortels van de begroeiïng dragen hieraan bij, zij houden de grond vast.

Haïti betekent “bergachtig land”, met pieken tot boven de 2.300 meter. Neem de begroeiïng op steile hellingen weg en al snel spoelen tonnen aarde af, met als eerste de vruchtbare teeltlaag, die via de rivieren naar zee worden gevoerd. In het regenseizoen kunnen kleine kabbelende riviertjes, die je normaliter te voet doorwaadt, met een oorverdovend tumult en kracht aanzwellen tot ruim 60 keer hun normale volume en alles op hun weg meesleuren.

Gezien dit bergachtige reliëf, is maximaal 37 % van de grondoppervlakte min of meer geschikt voor landbouw. De rest van de oppervlakte zou beter bebost blijven. Tot aan de onafhankelijkheid in 1804 bleef meer dan 50% van Haïti’s oppervlakte bebost. Tegen 1956 zou dat teruggevallen zijn tot 20%. Tussen 1956 en 1978 verdwijnt nog eens 11% en tussen 1978 en 1989 nog 7%. In deze twee laatste periodes stijgt het jaarlijkse ontbossingsritme van 0,5% naar 0,64%. Nochtans werden er sinds eind jaren ’70 grootse herbebossingsprogramma’s opgezet. Helaas waren die te weinig ingebed in een meer algemeen programma van duurzame landbouw om te kunnen slagen.

Volgens de VN is het wenselijk dat een land of regio bedekt is met 30% bos. Bij 10% bosareaal is een kritische grens bereikt en het natuurlijke evenwicht bedreigd. Een meer of minder bergachtig reliëf kan nog wat marge naar boven of beneden verdragen.

Koffie, een struikgewas, waarvan de arabicasoorten in Haïti onder schaduwbomen worden geteeld, zijn tot een bepaalde graad van hellingen aanvaardbaar als begroeiing. Ze blijven ook decennia productief. Koffie was via taksen en exportheffingen lang dé melkkoe van de Haïtiaanse overheid. Deze productie stond lange tijd borg voor het terugbetalen van de buitenlandse schulden. Maar de inkomsten ervan daalden van 71% in 1951 naar amper 29% in 1971. Koffie als teelt werd massaal verlaten, vaak om bonen te verbouwen, een teelt met korte groeiperiode, die erosie heel erg in de hand werkt.

Concessies en co

Het toekennen van concessies waaraan geen voorwaarden van herstel zijn gekoppeld of waarbij de herstelclausules niet werden nageleefd, hebben het milieu ook grote schade berokkend. Voor mijnbouw waren er de voorbeelden van de koper- en goudmijn van Mémé-Casséus in Terre Neuve bij Gonaives tussen 1960 en 1971 en de bauxietmijn van Reynolds bij Miragoâne tussen 1956 en 1982. De voorbeelden van concessies voor industriële plantages en bosontginning zijn talrijker. De eilanden la Tortue, Ile à Vache en La Gonave werden in de periode 1862-1866 respectievelijk aan Fransen, Amerikanen en Haïtianen in exploitatie gegeven. In de periode 1890-1899 werden La Gonave, door een samenwerkingsverband van handelaars en een Duitse bank, en La Tortue, door een Anglo-Haïtiaan, grondig ontdaan van alle waardevolle houtsoorten als gayac, campeche en acajou. De exploitatie van het enorme Forêts de Pins in zuidoost Haïti startte in 1920 met de Société Haïtiano-Americaine de Developpement (SHADA) en duurde 27 jaar zonder dat ooit een nieuwe aanplant werd gedaan. Jean Tassy, schoonbroer van François Duvalier, en later zijn dochter Marie Denise volgden SHADA op als exploitanten en vruchtgebruiker. Het Forêts de Pins stelt momenteel nauwelijks nog iets voor. In de vlakte van het Noordoosten kreeg SHADA de concessie over 116.279,07 carreau’s (1 carreau = 1,293 hectare) voor een rubber- en sisalplantage. In diezelfde vlakte kwam ook de plantage van Fort Dauphin, eveneens voor sisal. De mensen die er leefden, werden eerst van hun grond verdreven, eventueel konden ze werken als plantagearbeiders. Toen deze teelten niet meer rendabel waren, werden ze werkloos. Intussen was de vruchtbare vlakte door de monoculturen uitgeput en herschapen in een dorre savanne.

Het bos verdwijnt steeds sneller, want elke boom is een potentiële lading houtskool.

Natuurparken: een rijke biodiversiteit

Tot vandaag zijn enkele zones erg moeilijk toegankelijk gebleven. Een kans voor Haïti en de internationale gemeenschap om enkele uitlopers van de rijke Haïtiaanse biodiversiteit te laten overleven in plaatsen als Pilate, Plaisance, Dame Marie, Fond des Nègres. Drieëndertig natuurlijke sites zijn aangeduid als te beschermen gebieden

De biodiversiteit was en is er rijk. Aan de basis liggen de moederrots, de klimatologische factoren en de ecosystemen. Maar de diversiteit erodeert nu heel snel door de degradatie van de bossen en de habitats. Momenteel zijn er 4 sites werkelijk institutioneel ten laste genomen om de biodiversiteit en de historische waarde te beschermen. Het zijn het Parc National Macaya in het uiterste westen van de zuidelijke tong; het Parc National La Visite in het zuidoostelijk deel; het Foret des Pins, eveneens in het zuidoostelijk deel grenzend aan de Dominicaanse Republiek en het vooral historische park La Citadelle in Milôt, in het noorden, bij Cap Haïtien. Ze vertegenwoordigen een oppervlakte van ongeveer 42.000 hectaren of 1,5% van het grondgebied.Tegenover het percentage natuurparken in enkele buurlanden als de Dominicaanse Républiek (19,91 ) of Cuba (6), stelt dit niet zoveel voor. Maar mocht de bescherming ongeveer waterdicht zijn, dan zou dit toch al iets betekenen. Er zijn evenwel ronduit alarmerende signalen dat dit niet het geval is. Bij een bezoek aan Forêts des Pins eind 2004 stelde een delegatie vast dat ondanks de bescherming, tot 200 bomen per dag worden gekapt, vooral voor houtskool, maar ook voor constructiehout, waar het trouwens beter voor geschikt is.

Volgens wetenschappers die in de ‘beschermde’ nationale parken werken, worden de parken vooral bedreigt door het uitkappen van velden voor landbouw, begrazing, en het weghalen van bomen voor constructie – en brandhout en voor houtskoolproductie.

Binnen de universitaire wereld en de internationale milieuorganisaties is er een enorme bereidheid om dergelijke initiatieven voor behoud van biodiversiteit te ondersteunen.

Het beschermen van natuurparken in Haïti zal echter de natuur niet kunnen redden noch de mens helpen in het herstellen van zijn habitat. Daarvoor is dringend een meer algemeen ingrijpend natuur – en mensvriendelijk beleidskader nodig, liefst over het ganse eiland. Maar indien de enorme bedreigingen uit de wijde omgeving van de parken zich niet kunnen doorzetten, kan minstens een staaltje van de rijke biodiversiteit worden bewaard.

Het kunnen kernen zijn voor herstel.

Ontbossing in sneltempo

Omdat in de beste productiezones aanvankelijk als slaaf en na de onafhankelijkheid als nieuwe vrijgelatene op de overgenomen plantages het leven behoorlijk uitzichtloos was, trokken velen de bergen in, waar het leven niet gemakkelijk was, maar men toch de vrijheid genoot over eigen arbeid en vrucht. Er was veel ruimte, de natuur was er nog weelderig. Maar op voorlopig nog enkele zeer afgelegen en ontoegankelijke zones na, zouden ook daar zowel de natuur als de kleine boeren te kampen krijgen met een economie van plundering. Handelaren uit de verder afgelegen stad kochten de waardevolle en later gewoon alle kaprijpe bomen. Ter plaatse wierven ze mensen aan om deze handmatig in planken en balken te zagen. Op het hoofd werd het hout naar het dorp getransporteerd, vanwaar het met een vrachtwagen naar de stad ging. Voor de boer die op zoek was naar een nieuw stuk land, was dit het moment om uit het dan voor hem waardeloos bosrestant een veld te kappen en te branden. Het eerste jaar zullen de bonen het in de as zeer goed doen. Het tweede jaar is veel van het organische materiaal verteerd en afgespoeld door de blootstelling aan de regen en is de opbrengst al een stuk lager. Om in het derde jaar geen ontgoocheling op te lopen, legt men elders opnieuw een stuk veld aan, op dezelfde wijze: kappen en branden. Intussen is de bevolking in de bergachtige regio’s al sterk aangegroeid. Allemaal doen ze aan landbouw met dezelfde technieken. Op een stuk waar de natuur zich gedurende enkele jaren spontaan kon herstellen, kan opnieuw een veld worden aangelegd met enig succes, maar als die herstelperiode alsmaar korter wordt omwille van de bevolkingsdruk, is er nauwelijks herstel en dus ook nauwelijks oogst.

De boeren moeten andere manieren vinden om te overleven. In de steden is veel vraag naar hout als brandstof en als constructiehout. Hout omzetten in houtskool brengt nog wat meer in het laatje. In de stad koken de meeste mensen op houtskool. Elektriciteit is immers onregelmatig en duur en alleen mensen met een geregeld en voldoende inkomen kunnen de dure gasflessen kopen.

Tot 1982 hadden de boerenfamilies één of meer creoolse varkens. Deze kleine zwarte ziektebestendige dieren vormden een soort spaarpot waarmee hoge eenmalige of plotse uitgaven werden gedragen. Toen werd plots beslist om ter bestrijding van de Afrikaanse varkenspest alle creoolse varkens af te slachten. Een tot nu toe betwiste bestrijdingsmethode van deze ziekte, die de Haïtiaanse boeren zwaar verarmde. Ze dreef de mensen naar andere alternatieven om hun inkomen aan te vullen. Van zodra de boer contant geld nodig heeft om de kinderen naar school te sturen of zieke familieleden te verzorgen, is hout of houtskool nu een uitkomst. En zo verdwijnt het bos steeds sneller, want elke boom wordt een potentiële lading houtskool.

Kortzichtig geldgewin en onwetendheid

Sommigen schuiven de schuld voor de totale verloedering van het milieu in de schoenen van de boeren. Het is duidelijk dat zij het op gang gezette proces van degradatie hebben voltooid. De traditionele landbouwtechnieken van de boeren, uit Afrika meegebracht, bleken totaal onaangepast voor landbouw op hellingen en richtten met de toenemende bevolkingsdruk veel onheil aan. De schuld hiervoor kan evenwel niet bij hen worden gelegd..Het ontbrak hen zo goed als volledig aan omkadering en begeleiding. Georganiseerde corruptie leidde eerder tot perverse dan milieubevorderende gevolgen. Zo mocht volgens de wetgeving een boer zijn veld niet meer afbranden, alleen doornachtig afval mocht nog worden verbrand. De boeren kochten een vergunningskaart voor het verbranden van doornachtig afval en lieten daarbij hun akker helemaal afbranden. Ze mochten branden want ze hadden toch een kaart gekocht? Wie brandde zonder een kaart te kopen, werd wel flink afgezet onder druk van een zware boete. Helaas liep zo’n brand wel eens helemaal uit de hand, waardoor tientallen, soms honderden hectaren in de as werden gelegd. Op die manier werd elke spontane regeneratie van bos of herstel van de bodemvruchtbaarheid onmogelijk gemaakt. Jonge, spontaan ontkiemende en opgroeiende bomen verbranden, net als het organische materiaal dat de grond moet verrijken. Wanneer éénzelfde oppervlakte regelmatig met dergelijke uitslaande branden te maken krijgt, gaat een typische grasvegetatie domineren. Deze is heel brandgevoelig en zo leidt de infernale cyclus van jaarlijks weerkerende grasgroei en branden tot een verdorde bodem.

Veel bronnen waaruit vroeger het hele jaar door overvloedig drinkwater stroomde, drogen steeds vroeger in het droogseizoen op. Daardoor wijzigt ook het microklimaat, worden de regenseizoenen steeds korter of valt de neerslag steeds onregelmatiger, en opnieuw is de boer hiervan het slachtoffer.

Oude wijn in nieuwe zakken

Na de onafhankelijkheidstrijd hebben de nieuwe leiders de feodale traditie van de kolonie voortgezet en een oligarchie uitgebouwd. Dit verraad van de bevrijdingsstrijd der slaven leidde tot terugtrekking in de bergen en zo konden de nieuw vrijgelatenen zich onttrekken aan de realiteit van uitbuiting. Daar ligt ook de kiem van onmacht om van Haïti een echte natie te smeden. Een duale samenleving ontwikkelde zich met de ‘moun andéyo’, de plattelandsbevolking, die terugviel op de Afrikaanse tradities en leefpatronen en die (over)leeft van landbouw en veeteelt. Ze doen dit met een zeer beperkte inzet van productiemiddelen, vooral arbeid met enkele handwerktuigen. Daarnaast is er de vooral stedelijke bevolking, bestaande uit een kleine elite en beperkte middenklasse, die door hun handel verbonden zijn met de wereld en meegaan in de moderniteit, evenwel met weinig meer verdienste dan het plunderen van de nog steeds aanwezige natuurlijke rijkdommen. Geen investeringen b.v. in omkadering van de eens zo rendabele koffieproductie, ook niet in de voedingsteelten; geen onderzoek naar betere variëteiten of teelttechnieken, geen vorming van boeren of boerinnen. Het onderwijs is nog steeds westers, zeg maar Europees georiënteerd; de kinderen op het platteland leren nog steeds over appelen en peren i.p.v. mango’s en goyaves.

Ook nu nog wordt heel weinig geïnvesteerd in landbouw. Investeringen in snelopbrengende handel en onroerend goed zijn veel populairder. Virale ziekten in maniok en sommige bonensoorten, die in andere landen bestreden zijn, blijven de opbrengsten van de Haïtiaanse boeren zwaar hypothekeren. Het kortzichtige beleid laat Haïti achter met een verschrikkelijk en dodelijk aangetast natuurlijk patrimonium. Elke gespierde tropische regenperiode, ooit garant voor onuitputtelijk en divers leven, kost nu vooral levens. Het spectaculairst waren de modderstromen en overstromingen, zoals recent in Verrettes, Mapou en Gonaives. Meer gespreid in de tijd zijn er opeenvolgende mislukkingen van de oogst, het ene jaar omdat het niet voldoende regent en het andere seizoen omdat een overvloedige regenperiode de jonge opgroeiende plantjes van de hellingen spoelen. Boeren verlaten het platteland en migreren naar de stad, waar ze de krottenwijken laten aanzwellen tot de zwartste vlekken op de satellietfoto’s en een blaam vormen voor de steeds algemener geldende neoliberale orde, die noch bezorgd lijkt om het milieu, noch om de mensen.

De migratiegolven om politieke of economische redenen naar de Dominicaanse republiek, andere landen van de Caraïben, maar vooral de VS en Canada, verlichten dan weer de situatie. De diaspora, die op ruim 2 miljoen mensen wordt geschat, verbindt elke Haïtiaan waar ook ergens met het buitenland. Het “buitenland” draagt veel bij in het inkomen van Haïti. Veel mensen overleven ook in het binnenland met de kleine maandelijkse cheque die familie uit het buitenland hen toestuurt. Geen initiatie van duurzame ontwikkeling, maar een geluk voor veel Haïtianen.

De kleine Haïtiaanse boer is zeker niet klaar voor de concurrentieslag met de Noord- en Zuid-Amerikaanse landbouwindustrieën.

Geen fair play

De internationale gemeenschap heeft het Haïti ook niet gemakkelijk gemaakt. Aanvankelijk wilde men vooral deze eerste zwarte republiek niet laten uitgroeien tot een inspirerend voorbeeld. De betaling van de schuld aan Frankrijk, in 1825 vastgesteld op 150 miljoen goudfranken, later teruggebracht tot 60 miljoen, was een enorme aanslag op de middelen van Haïti. Vooral de taksen en uitvoerheffingen op exportproducten als koffie, suiker, hout en indigo, financierden de betaling ervan. Bij het ontstaan zelf van deze eerste onafhankelijke zwarte republiek werden zo noodzakelijke investeringsmiddelen onttrokken voor de uitbouw van deze jonge staat.

Ook de bezetting door de VS tussen 1915 en 1934, zogenaamd om orde in het gewelddadige en warrig politieke leven te brengen –lees: vooral om de eigen belangen in Haïti veilig te stellen – betekende een enorme aderlating. Niet alleen werden de goudreserves van de Nationale Bank van Haïti naar de VS overgebracht, er was ook een enorme roofbouw op de natuurlijke hulpbronnen van Haïti onder de vorm van de eerder beschreven concessies en exploitaties. Ook zonder bezetting blijft de VS, zoals in zoveel landen, zwaar doorwegen op het politieke en economische leven. Het was en is hun zorg dat ook Haïti op neoliberale koers zou blijven. Al is het voor veel waarnemers overduidelijk dat dit geen betere kansen inhoudt voor de overgrote meerderheid van de Haïtianen en dus niet voor het milieu, integendeel. De kleine Haïtiaanse boeren zijn zeker niet klaar voor de concurrentieslag met de Noord- en Zuid-Amerikaanse landbouwindustrieën. De zelfvoorzieningsgraad van Haïti zakt steeds verder weg en haalt geen 60% meer. Tonnen voedselhulp moeten erger voorkomen, maar vormen tegelijkertijd een bedreiging voor de prijsvorming en productie zelf. Er is niets dat het grote aantal boerenfamilies dat naar de steden migreert kansen kan bieden op een betere toekomst.

Eigenlijk is het scenario steeds hetzelfde, of het om de koloniale periode gaat, de periode van onafhankelijkheid, de Amerikaanse bezetting of de dictatuur van de Duvaliers. De vruchtbare vlaktes en makkelijk toegankelijke zones worden door ondernemers of industriële groepen geëxploiteerd zonder veel bekommernis om de lokale bevolking of het milieu.

Een nieuwe start op kale rotsen

Soms zijn miraculeuze genezingen toevallige en onverklaarbare spelingen van de natuur. Op veel plaatsen in Haïti, misschien niet overal, is de natuur erg mild en krachtig en tot mirakels in staat. De moederrots kan een tweede leven geven aan de natuur, misschien niet meer zo paradijselijk als het oorspronkelijke, maar best leefbaar voor veel mensen. Voorwaarde is evenwel dat de bewoners erin slagen om een natuurvriendelijke context te creëren. Zo’n positieve context wordt concreet door aangepaste en bodembeschermende technieken te gebruiken bij de bebouwing en inrichting van het land. Aangepaste technieken, die elders in de wereld hun waarde bewezen hebben, moeten ook in Haïti toepassing vinden. Geen gebieden meer afbranden, waardoor de zelfgenererende eigenschappen een kans krijgen, dat is één rode draad. De erosie tegengaan met geschikte technieken, is een tweede rode draad. De voeding van de bodem goed verzorgen door b.v. compost, waardoor intensief op permanente velden kan worden gewerkt, is een derde rode draad.

Dit is evenwel een bocht van 180° maken en alle dingen gaan doen die men 201 jaar lang niet heeft gedaan. Het is de mentaliteit en de politiek van de pluim- en plundereconomie van het platteland stoppen. Ironisch kan je opmerken dat dit niet moeilijk is, er valt immers niet veel meer te pluimen en te plunderen. Maar de toestand blauwblauw laten, betekent verdere degradatie en verdere uitbreiding van de sloppenwijken rond de steden, of het bereiken van een grens waar geen samenleving meer mogelijk is.

Positieve actie is nodig. Boeren moet weer een stiel zijn, geen overlevingsstrategie. Een boer moet in de eerste plaats op een waardige manier kunnen leven van zijn arbeid. Door een goede vorming en omkadering zal hij genoegdoening kunnen halen uit zijn werk. Dit kan maar in een context waar hij respect en waardering krijgt voor wat hij doet. Dit veronderstelt ook een bocht van 180° bij de traditionele politieke klasse, die de “moun andeyo”, de mensen van buiten, als dom en minderwaardig beschouwt.

Deze bochten kunnen maar echt genomen worden als de nodige middelen en mensen worden gevonden om de overheidsstructuren uit te bouwen en als de noodzakelijke investeringen in vorming, begeleiding en omkadering van de boeren worden gedaan. Binnen de neoliberale doctrine, waarin het overheidsinitiatief tot het striktste minimum moet beperkt blijven en het vrije initiatief onbelemmerd zijn gang moet kunnen gaan, zijn dit zeer utopische ideeën. Veel creativiteit en vooral een eendrachtig doorzetten van alle Haïtianen zal nodig zijn. Er zijn zeer bekwame Haïtianen, die al jaren tonen dat ze zich hiervoor willen inzetten en met hun organisaties, ondanks de weerbarstige context, een verschil kunnen maken. Zij hebben ook het vertrouwen van NGO’s en maatschappelijke organisaties in het Noorden, die hen in die omstandigheden graag zullen bijspringen.

Rhoddy Petit
1 september 2005

Meer artikels uit deze Lambi