Dr. François Duvalier (Papa Doc): Ik ben de staat


Dokter Duvalier: een betrouwbaar uiterlijk

In Lambi 20 schreven we reeds dat in september 1957 Dr. Duvalier tot president van Haïti werd verkozen. Omdat hij uiteindelijk het leger aan zijn kant had gekregen, èn gesteund werd door de Verenigde Staten, zoals hij zelf discreet verklaarde, had hij het gehaald op de enige andere overgebleven kandidaat, Louis Déjoie.

Graham Greene en Papa Doc

Greene had Haïti een aantal keer bezocht. In The Comedians, gepubliceerd in 1966, beschreef hij het wrede regime van Duvalier en de dappere pogingen die ondernomen werden om het omver te werpen. Het boek werd hem door de president niet in dank afgenomen. In de krant Le Matin schreef Duvalier, het staatshoofd zelf dus, een negatieve recensie: “Le livre n’est pas bien écrit. Comme l’oeuvre d’un ecrivain et d’un journaliste, le livre n’a aucune valeur.“ Daar bleef het echter niet bij. Na Greenes laatste bezoek aan het land verspreidde het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog vijf jaar lang een mooi uitgegeven brochure over de ‘slechte’ auteur Greene: ‘een nietsnut, een spion, een drugsverslaafde, een folteraar’. Het boekje werd verspreid via de Haïtiaanse ambassades in Europa. In 1967 werd The Comedians succesvol verfilmd met in de hoofdrollen Elisabeth Taylor en Richard Burton.

François Duvalier werd als zoon van een vrederechter geboren te Port-au-Prince in 1907. Hij deed middelbare studies aan het Lycée Pétion te Bel Air, waar Dumarsais Estimé, president van 1946 tot 1950, zijn wiskundeleraar was. Vervolgens had hij geneeskunde gestudeerd. Hij was gehuwd met Simone Ovide Faine, een verpleegster. Ze kregen vier kinderen: drie dochters en een zoon. Tijdens de jaren veertig had hij meegewerkt aan een aantal Amerikaanse medische zendingen en was hij Estimé gevolgd in de politiek. Zo was hij o.a. minister van werkgelegenheid en volksgezondheid geweest. Na de val van Estimé belandde hij in de oppositie en leefde van 1954 tot 1956 zelfs ondergedoken in wat hijzelf graag het maquis noemde.

Bij zijn aantreden werd de tengere en zacht sprekende zwarte plattelandsarts door de hele wereld als een betrouwbare figuur aangezien. Tijdens zijn vroeger ministerschap had hij zich immers nooit persoonlijk verrijkt Bovendien was hij geen militair, maar een echte intellectueel die zich niet alleen met geneeskunde bezig hield, maar ook studies over culturele antropologie had gepubliceerd. In hem kwam de négritude-beweging tot een soort politieke voleinding. Met zijn zwart pak, wit hemd, donkere das en bril met dikke glazen had hij het uiterlijk van een conservatieve en betrouwbare huisarts.


Papa Doc vlak na de eerste mislukte invasie

Sommigen wisten echter te vertellen dat hij zich ook actief met voodoo bezighield en dus waarschijnlijk houngan en misschien zelfs bokor was. Zijn kledingstijl refereerde immers maar al te duidelijk naar Baron Samedi, de gevreesde loa van de kerkhoven. Zelf noemde hij zich graag Papa Doc, een eenvoudige arts die als een vader voor zijn patiënten was.

“Ik heb geen vijanden”

22 oktober 1957 was de dag van de inauguratie en van de eerste toespraak: “Mijn regering zal vrijheid garanderen voor alle Haitïanen en hen daartoe steeds de noodzakelijke bescherming bieden……Met een regering van nationale eenheid wil ik de Natie verzoenen met zichzelf.” Op zijn eerste persconferentie zei hij: “Ik heb geen vijanden, behalve de vijanden van de Natie.” Maar oktober was nog niet goed en wel voorbij of aanhangers van Déjoie kondigden al een algemene staking af. De Duvalieristen lieten zich echter niet onder druk zetten. Gespierde zwarten, pistool op de heup en donkere zonnebril op, maanden de winkeliers aan om toch open te blijven en de politie nodigde klanten uit om te nemen wat ze nodig hadden als de winkel ‘ten onrechte’ gesloten bleef. Op die manier werd de staking spoedig gebroken. Er zou zich geen tweede van die omvang nog voordoen.

Robert Debs Heinl, diplomaat en geschiedschrijver

Robert Heinl was hoofd van de Amerikaanse missie die van 1959 tot 1963 op Haïti verbleef. De zending was niet echt succesvol omdat Duvalier voortdurend sabotage pleegde. Het kwam tot conflicten en Heinl werd in 1963 persona non grata verklaard en moest met zijn gezin het land verlaten. Zijn zoon werd zelfs eventjes gekidnapt door Tontons, maar kwam vrij op voorspraak van Jean-Claude, de zoon Duvalier die in dezelfde klas zat. Terug in de States zette hij zich aan het schrijven van een uitgebreide geschiedenis van het Haïtiaanse volk, van de komst van Columbus in 1492 tot het overlijden van François Duvailer in 1971. Hij beschreef in detail de verschillende regimes die Haïti gekend had en deinsde er niet voor terug de lezer te confronteren met talrijke gruwelijkheden. Over de periode Duvalier was hij bijzonder goed geïnformeerd omdat hij vier jaar op de eerste rij had gezeten. Zoon Michael heeft na het overlijden van zijn vader nieuwe hoofdstukken toegevoegd. Het boek loopt nu tot het aantreden van René Preval in 1995. Een echte aanrader voor alwie in de geschiedenis van Haïti geïnteresseerd is.

Robert Debs Heinl and Nancy Gordon Heinl. Written in Blood. The Story of The Haitian People. Revised and expanded by Michael Heinl. University Press of America. 1996.

Tegenaanval

Het regime wachtte de verdere gebeurtenissen niet af, maar ging meteen tot de tegenaanval over. Na twee maand bevond er zich al een honderdtal politieke gevangenen in Fort Dimanche, een zelfde aantal zat ergens ondergedoken en op de ambassades begonnen de eerste aanvragen voor politiek asiel binnen te komen. Spilfiguur achter al deze acties tegen ‘mogelijke verdachten’ was het alter ego van de president, Clement Barbot, een voormalig leraar uit St.-Marc. Hij was bereid om voor Duvalier tot het uiterste te gaan.

De president zelf vond het ondertussen nodig om herschikkingen in het leger door te voeren. Opperbevelhebber Kébreau werd in maart 1958 vervangen door kolonel Flambert. ‘Verdeel en heers’ werd vanaf nu het devies. Tegenover een correspondent van de New York Times had Duvalier al fijntjes opgemerkt dat hijzelf toch uiteindelijk de enige ware commandant van de strijdmachten was. In Amerika werden die woorden op een zekere sympathie onthaald. Men vond het daar een goed voorteken dat een burgerpresident zich niet door het leger liet domineren. Krantenredacties die het niet altijd eens waren met de gang van zaken kregen ongewenst nachtelijk bezoek of zagen hun persen vernietigd. In mei werd er een staat van beleg afgekondigd, met een nachtelijk uitgangsverbod en censuur voor alle pers. In de straten van Port-au-Prince weerklonken schoten en er kwamen zelfgemaakte bommen tot ontploffing.

Een eerste invasie

In de nacht van 28 juli 1958, Duvalier was nog geen negen maand aan het bewind, meerde ten noorden van Montrouis de Molly C aan, een vissersboot uit Key West, Florida. Aan boord bevonden zich drie voormalige Haïtiaanse legerofficieren en vijf Amerikaanse huurlingen. Kapitein Alix Pasquet, een bekende van ex-president Magloire, was de leider van het gezelschap. Zij begonnen wapens uit te pakken en als alles volgens plan verliep werden op hetzelfde moment in de buurt van Miami wapens en munitie voor 150 man in een oud legervliegtuig geladen. Maar er kwam een kink in de kabel. In Miami werden vliegtuig en wapens onderschept door de Amerikaanse douane en in Haïti had een alerte voorbijganger de chef de section verwittigd en was er al een jeep met drie soldaten onderweg uit St.-Marc. Toen de jeep naderde, kwam het tot een vuurgevecht. De drie Haïtiaanse soldaten werden gedood en één van de Amerikanen geraakte gewond. De wapens werden snel in de buitgemaakte jeep geladen. Op de hoofdweg vorderden de indringers onmiddellijk een tweede voertuig op. Het was de blauwe taptap Ma Douce Clairemène, met nummerplaat 8028. Op weg naar Port-au-Prince begaf de legerjeep het en moest het konvooi verder in de gammele taptap. Ondertussen had men in de hoofdstad gehoord dat er een schermutseling was geweest in de buurt van St.-Marc, maar men wist niet goed wat men mocht verwachten. Daardoor kwam het dat het nederig voertuig van de acht indringers zonder enige tegenstand kon voorrijden aan de poort van de kazerne op de Champ de Mars. Toen de schildwacht kwam aangesneld en hem gemeld werd dat men vijf blanke gevangenen bij had, werd de poort zonder problemen geopend. De drie voormalige officieren kenden de kazerne van binnen en van buiten. Ze stormden direct links het hoofdkwartier binnen en schoten de verantwoordelijke officier neer voor. Vervolgens maaiden ze de officier en de sergeant met dienst neer toen die op het binnenplein probeerden te ontkomen. Even later stonden ze in de slaapvertrekken van de soldaten. Het was hen gelukt. Ze moesten nu alleen nog snel oprukken naar het presidentieel paleis, de macht grijpen en Port-au-Prince confronteren met de feiten.


Onmiskenbaar een Tonton Macoute

Blunders

De overvallers begonnen echter te aarzelen en hun tijd te verdoen. Ze begingen zelfs de fout het paleis telefonisch van hun komst op de hoogte te brengen! De president wist echter niet dat zijn aanvallers maar met acht waren. In Port-au-Prince ging het gerucht dat er zich wel driehonderd man in de kazerne hadden verschanst. Duvalier begon alvast in te pakken en hield zich klaar om te ontkomen naar de Colombiaanse ambassade. Ondertussen was het bijna zonsopgang. Eén van de acht was toen zo dom een gegijzelde soldaat naar buiten te sturen om echte Haïtiaanse sigaretten te gaan kopen. De boodschapper werd in de kraag gevat en het juiste aantal overvallers werd nu spoedig duidelijk. Op het paleis weerklonk de sirene. Vier uur duurde het nog, maar toen ging een heterogene groep soldaten en aanhangers van de president onder leiding van o.a. Barbot, Flambert en Duvalier zelf tot de tegenaanval over. Zwaarbewapend baanden ze zich over het plein een weg naar de kazernegebouwen. De acht maakten geen enkele kans meer. Zes stierven in de kazerne een afschuwelijke dood. Twee konden er ontsnappen, maar ze werden gevat en op een barbaarse wijze afgemaakt. Hun naakte vertrappelde lichamen werden door de straten naar het paleis gesleurd en daar in triomf aan de president getoond. In het paleis gaf Duvalier, nog met de legerhelm op het hoofd en gewapend met twee pistolen, een persconferentie. Op zijn gezicht stond niet veel mededogen te lezen.Niet voor het heden en niet voor de toekomst, zoals later nog zou blijken.

De Tontons Macoutes als tegenmacht

Duvalier was uiteraard niet echt tevreden over de prestaties van zijn leger. Hij wilde het echter ook niet te zeer versterken, want dat kon dan weer op termijn gevaarlijk worden. Daarom had hij meer vertrouwen in het uitbouwen van een paramilitaire organisatie die als tegengewicht voor het leger kon dienen. Een basis had hij al: de harde Duvalieristen die hem al een paar jaar steunden. Het kwam er nu op aan in die bendes enige structuur aan te brengen, ze om te vormen tot een echte militie. Die taak werd toevertrouwd aan Clément Barbot, die hierbij vreselijk efficiënt was. Hij deed zelfs eigenhandig de ondervragingen als er weer eens een tegenstander van het regime gearresteerd was. De gevangenen praatten of stierven, soms deden ze de twee. In de volksmond werden de leden van de militie al snel Tontons Macoutes genoemd. Een Tonton Macoute is in de belevingswereld van Haïtiaanse kinderen de donkere kant van Tonton Noël (een soort Kerstman). Brave kinderen krijgen geschenken van Tonton Noël, maar stoute kinderen verdwijnen in de zak (macoute) van Tonton Macoute en worden nooit meer teruggezien. Op het platte land werden al spoedig veel chefs de section en veel voodoopriesters, dikwijls de machtigste mensen in het dorp, lid van de militie. Maar ook de sloppenwijken in de steden leverden Tontons. Sommige leden kregen wapens toegestopt uit de reserve van het paleis en droegen een soort uniform: jeans en een rode halsdoek, anderen verborgen hun ogen steeds achter de beruchte donkere zonnebril.

Papa Doc op het internet

Wie authentieke filmbeelden van Papa Doc Duvalier wil bekijken, kan daarvoor nu via het internet terecht op een site van de BBC: http://news.bbc.co.uk/onthisday/hi/dates/stories/april/22/newsid_2525000…

Je krijgt er historische zwart-wit beelden van Haïti te zien en een interview in het Engels met president Duvalier.

Angst en onzekerheid alom

Je was van niemand nog zeker. De beweging groeide, met als enig doel het aan de macht houden van Duvalier. De Macoutes stonden rechtstreeks onder het gezag van de president, en dus eigenlijk boven de wet. Ze waren vrijwilligers (officieel werden ze Volontaires de la Sécurité Nationale genoemd) en werden dus veelal niet betaald. Een gevaarlijke toestand. Tontons namen voedsel op de markt zonder ervoor te betalen, reden gratis met de taptap of de taxi. Op de buiten moesten boeren hun oogst brengen. De enige manier om zich te beschermen, was zelf Macoute te worden. Daardoor kwamen er natuurlijk voortdurend maar leden bij. Wel was het niet altijd nodig zelf met wapens te staan zwaaien, men kon ook gewoon informant worden. Een goede Macoute moest echter klaar staan om desnoods zijn kinderen te doden voor het behoud van president en natie.

Terug een Garde Présidentielle…

François Duvalier had nu zijn eigen Milice Civile opgericht. Toch wenste hij nog een extra verdedigingslijn te behouden in het leger zelf. Daarom bracht hij in december 1958 terug de oude Garde Présidentielle tot leven, als een persoonlijk leger binnen de grotere Forces Armées d’Haïti. Deze Garde, tot de laatste man zwart, was alleen aan de president verantwoordelijkheid verschuldigd en werd ondergebracht in het paleis zelf. De bevelhebber kreeg ook de sleutels in handen van de kelders onder de centrale vleugel van het paleis. Daar bevonden zich de zware wapens en het grootste deel van de munitievoorraad voor het leger.

…. en Amerikaanse Marines

Met de V.S., die Duvalier in het begin wel zagen zitten, waren er in 1958 afspraken gemaakt om het Haïtiaanse leger te laten bijstaan door een Amerikaanse militaire zending. Die onderneming was ondertussen, in het licht van al het voorgaande, tamelijk onmogelijk en contradictoir geworden, want eigenlijk was Duvalier niet echt meer geïnteresseerd in een goed georganiseerd leger. Naar zijn opponenten toe kon hij de situatie natuurlijk wel publicitair benutten. Het gaf zijn regime zelfs de schijn van goedgekeurd te zijn door de V.S. Zo kwam het dan dat in januari 1959 een eerste lichting van 70 Amerikaanse soldaten en officieren op Haïti arriveerde. Commandant was kolonel Robert Debs Heinl, die later een schitterend historisch werk over Haïti zou schrijven (zie kaderstukje).


Duvalier aan zijn bureau. Let op de twee pistolen!

Opposanten zonder pardon aangepakt

De maanden na de mislukte invasie waren in elk geval vreselijk. Er volgde een honderdtal nieuwe arrestaties. Alle privé-radiozenders werden geconfisqueerd. Duvalier regeerde bij decreet en voerde terug de doodstraf in, wat in de praktijk niet veel verschil uitmaakte. De gebroeders Jumelle werden in het nauw gedreven. Charles werd zonder pardon doodgeschoten in zijn slaapkamer, Clément kon zich nog zeven maand verbergen maar moest zich ten einde raad met een dodelijke nierziekte aanmelden op de Cubaanse ambassade. Daar stierf hij een paar dagen later op 11 april 1959. De gebeurtenissen op zijn begrafenis werden door de Engelse auteur Graham Greene op weergaloze wijze verwerkt in zijn roman The Comedians (zie kaderstukje). Als de rouwstoet, gevolgd door een grote groep sympathisanten, op weg naar de kerk de Avenue Charles Sumner opdraaide, kwam er op het rondpunt met loeiende sirene plots een politiewagen aangeraasd. Met piepende remmen hielt hij vlak voor de lijkwagen halt. Toeschouwers werden met machinepistolen in bedwang gehouden. Ondertussen hakten Tontons met de matrak op kransen en rouwenden in terwijl ze de kist van de wagen sleurden en overbrachten naar de laadbak van de politietruck. Vervolgens ging het tegen hoge snelheid naar St.-Marc waar Jumelle volgens speciale voodoorituelen werd begraven.

Het was nu wel duidelijk: Papa Doc was bereid om heel ver te gaan om aan de macht te kunnen blijven. Zelfs de doden werden niet met rust gelaten. We zullen in een verder dossier proberen het vervolg van de gebeurtenissen te schetsen.

Paul De Wolf
1 maart 2005