Nogal wat mensen breken hun hoofd over ontwikkelingssamenwerking, ook zij die er in het veld aan werken. Zo deden voortdurend nieuwe begrippen en strategieën hun intrede: cultuureigen, ecologisch, genderrechtvaardig, doelgericht, resultaatgericht, rechtenbenadering, …. Ontwikkelingssamenwerking lijkt wel een ontdekkingsreis in een complex samenspel van context, verlangen en droom. En dat is het ook wel door haar gedreven ambitie om voor veel mensen het leven in deze wereld beter te maken. Dirk Vermeyen, momenteel werkzaam als coöperant van Broederlijk Delen in het Noordoosten van Haïti, neemt ons mee doorheen enkele recente begrippen in het jargon van de sector, op zoek naar duurzame resultaten.
De geschiedenis van de armoedebestrijding in België kende drie grote fasen: eerst was er de pure liefdadigheid, dan werden in 1925 de gemeentelijke Commissies voor Openbare Onderstand opgericht die vanaf 1976 werden vervangen door de huidige Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn of OCMW’s. Je kan in die evolutie verschillende tendensen waarnemen, maar de belangrijkste tendens is misschien toch wel dat de armen stapje voor stapje meer rechten verwierven en meer verantwoordelijkheid moeten/mogen opnemen om iets aan hun situatie te veranderen. 50 Jaar geleden ging het er een stuk paternalistischer aan toe dan vandaag, 100 jaar geleden was paternalisme eigenlijk de norm.
In die evolutie duiken termen op als ‘ownership’. ‘Eigenaarschap’ in het Nederlands, waarbij het uiteraard niet gaat om iets dat je bij notariële akte kan vastleggen. Bij ownership, klinkt beter, gaat men kijken wie er zich bij een bepaalde actie de ‘eigenaar’ van het gebeuren voelt. De motivatie van mensen om zich in te zetten voor een bepaald doel, stijgt naarmate het ownership hoger is.
Een andere term is ‘empowerment’. Ook zo’n moeilijk te vertalen woord. Vooral omdat het om een paradigma gaat, een samenhangend geheel van factoren. Om van empowerment te kunnen spreken, moet er sprake zijn van een traject waarin de betrokkenen volledig en vanaf het begin alle verantwoordelijkheid dragen om iets te realiseren dat ze zelf willen. Empowerment is dus geen methode of techniek om betere resultaten te boeken. Om het in culinaire termen te zeggen: het is geen recept maar het komt erop neer dat degenen die honger hebben toegang krijgen tot de keuken.
Een mijlpaal in de evolutie van de armoedebestrijding in België, was zeker het ontstaan van Verenigingen Waar Armen Het Woord Nemen. Binnen die verenigingen ging heel veel aandacht naar het ownership en creëerde men de voorwaarden om empowerment te realiseren. De overheid stemde er ook mee in om een opleiding tot ‘ervaringsdeskundige’ in het leven te roepen en zo de armen officieel te erkennen als expert en belangrijke partner in het zoeken naar een efficiëntere armoedebestrijding.
En nu, want dit is nog altijd Lambi, gaan we over naar ontwikkelingssamenwerking en Haïti. De hoger beschreven evolutie in de armoedebestrijding in België, vertoont veel gelijkenis met de evolutie in de ontwikkelingssamenwerking. Er was een tijd waarin alle hulp aan het Zuiden (eerst ‘de kolonies’ dan ‘de onwikkelingslanden’), via liefdadigheid en kerken verliep. Daarnaast kwam er ook officiële ontwikkelingshulp, van staat tot staat (bilateraal) of in een samenwerking tussen meerdere staten/internationale organisaties (multilateraal) en een bloeiende NGO-sector. Nog recenter ontstond de Vierde Pijler, die alle initiatieven groepeert die niet bilateraal, multilateraal of NGO zijn. In Nederland spreekt men van Particuliere Initiatieven in dit verband.
Een vierde-pijler-initiatief is op zich geen garantie dat er meer rond ownership of empowerment gewerkt wordt. In principe kan ook daar een hoge graad van paternalisme aanwezig zijn. Maar omwille van de kleinschaligheid en het gegeven dat de initiatiefnemers zich meestal niet als ‘specialisten’ opstellen, en ze dus meer openstaan voor samenwerking van in het begin, maakt toch dat vele vierde-pijler-initiatieven goed scoren op het gebied van ownership van de betrokkenen en/of empowerment.
In Haïti zelf was er ook een evolutie waarbij kerk en staat het gezelschap kregen van lokale NGO’s en basisorganisaties, vooral na het vertrek van Duvalier in 1986. Sommige van die organisaties vertonen een grote gelijkenis met de politieke partijen in Haïti : hun hele werking gaat uit van één allesbepalende persoon. Andere NGO’s en basisorganisaties zijn het initiatief van de (beperkte en zwakke) middenklasse die voor zichzelf op die manier tewerkstelling en een inkomen creëert. Nog andere NGO’s en basisorganisaties zijn meer gedragen en hebben een echte basis in hun doelgroep, vaak de arme boeren. Het is een interessante oefening om te onderzoeken wie in de NGO of basisorganisatie het ownership heeft over de acties en of er gewerkt wordt op een manier die empowerend is.
Eén van de partners van Broederlijk Delen (BD) in het Noordoosten, Solidarite Fwontalyè, Creools voor Solidarité Frontalière (SF), heeft een project lopen met BD voor drie jaar (2014-2016). In dat project lopen alle acties via enkele lokale basisorganisaties, die door SF worden omkaderd. Elk jaar moet er een operationeel jaarplan opgesteld worden, binnen het algemeen kader van het project. Al sinds het eerste jaar werd dit jaarplan in samenspraak met de basisorganisaties opgesteld. Er is een eerste bijeenkomst met de boeren om de prioriteiten en doelstellingen voor het lopende jaar te bepalen en een tweede om het einddocument te bespreken, waar nodig aan te passen en dan te valideren. Dat betekent dat de boeren mee aan tafel zitten om het jaarplan op te stellen en goed te keuren. In Haïti zijn dergelijke vormen van inspraak en participatie helaas eerder de uitzondering dan de regel.
Het is ook geen toverformule. Vele van de boeren zitten erbij en laten zich heel gemakkelijk sturen. Ze vertrouwen erop dat het kaderpersoneel van SF best weet hoe men moet beantwoorden aan de desiderata van buitenlandse financieringsorganisaties. Als die kaderleden willen, zouden ze heel gemakkelijk de goedkeuring van zo’n jaarplan kunnen forceren. Maar als ze zich bewust zijn van hun rol en niet sturen, ligt de weg wel open voor meer ownership en voor empowerment.
Eén van de basisorganisaties waarmee SF samenwerkt had een klassieke pépinière (boomkwekerij), waar boompjes in plastiek zakjes worden opgekweekt. In het verleden lag de verantwoordelijkheid voor de kwekerij vooral bij SF. Doordat de boeren via hun basisorganisatie zelf meer verantwoordelijkheid kregen, gingen ze ook actiever zoeken naar ‘klanten’, projecten van andere organisaties in de omgeving waarvoor men boompjes nodig had. Naast boompjes voor de eigen activiteiten, verkocht de basisorganisatie zoveel boompjes, dat ze met de opbrengst het terrein aankochten waarop de kwekerij gelegen is. Ze doen dit volledig in eigen beheer. Als dat geen teken is van ‘ownership’ en ‘empowerment’ …
Als we de armoedebestrijding in België en Haïti vergelijken, zijn er zeker ook grote verschillen. Enkele voorbeelden :
Kortom, niet alles wat de evolutie van de armoedebestrijding in België kenmerkt, geldt ook voor Haïti. Maar er zijn dingen die universeel zijn. Op de eerste plaats komt het principe dat als je armoede wil bestrijden, je dingen moet doen waardoor de armen rijker worden. Dat wil niet zeggen dat de middenklasse (of de coöperanten zoals ik) geen geld mogen verdienen. Maar er moet een evenwicht zijn en liefst één waarbij een belangrijk deel van het beschikbare budget door de armen (mee)beheerd wordt en hen ten goede komt. Ownership en empowerment sluiten niet uit dat ingenieurs, agronomes of coöperanten worden ingeschakeld, hun ‘ondersteuning’ is nodig om het proces te begeleiden en maximaal te laten slagen.
Het zou veel meer studie vragen om de vergelijking te vervolledigen en gelijkenissen en verschillen te duiden tussen de democratisch georganiseerde basisorganisaties in Haïti en de Verenigingen Waar Armen Het Woord Nemen in België. Voorlopig is er in elk geval in Haïti nog geen statuut van ervaringsdeskundige waarin de boer erkend wordt als expert in ‘weten wat het is om als boer te (over)leven’. Misschien moet dat ook niet, dat zal de toekomst uitwijzen. Haïti moet zijn eigen weg zoeken.
Tot nu toe is het niet gebruikelijk dat in de formulieren voor projectaanvragen van financieringsorganisaties de vraag opduikt hoe de aanvraag tot stand gekomen is en hoe en waar de betrokkenen de aanvraag valideerden. Maar mij zou het niet verbazen als dat binnen vijf jaar een standaardvraag is. Dat ownership en empowerment sleutelbegrippen zijn voor de toekomst, daarover kan – als je het mij vraagt – geen discussie zijn. Verdere discussie staat open.