1934-1957 : de lange weg naar de dictatuur van de Duvaliers


Sténio Vincent

In ons vorig historisch dossier (Lambi 17) vertelden we dat de Verenigde Staten in 1934 Haïti verlieten. Het land werd als het ware voor de tweede keer in zijn geschiedenis onafhankelijk, maar weer was het niet echt op zelfbestuur voorbereid. Nochtans waren er grote verschillen met 1804. Toen lag Haïti echt in puin, nu was het gemoderniseerd en beschikte het over een zekere infrastructuur.


Elie Lescot

Sténio Vincent (1930-1941)

De Amerikanen hadden in Haïti ook een nieuw militair apparaat achtergelaten: de Garde. Het was een goed opgeleide, apolitieke legermacht die als taak had verkozen regeringen te steunen en de binnenlandse orde te handhaven. President Vincent misbruikte echter al vrij snel de relatieve rust die er onder het toezicht van de Garde heerste. Reeds in 1935 slaagde hij erin de grondwet te laten veranderen om zichzelf absolute macht en een langer mandaat toe te kennen. Daarmee volgde hij een trend die zich toen ook in een aantal rechtse Europese landen begon af te tekenen. Hij kon een klein aantal positieve verwezenlijkingen op zijn actief schrijven, zoals de oprichting van extra scholen in een paar steden, een gedeeltelijke sanering van de sloppenwijk in Port-au-Prince, en een interessant monopoliecontract met de Standard Fruit Company voor de uitvoer van de smakelijke Haïtiaanse figues-bananes.

Jammer genoeg werd zijn beleid toch vooral gekenmerkt door corruptie en een keiharde aanpak van de oppositie. Zo werd de communistische auteur Jacques Roumain reeds in 1934 zonder pardon voor twee jaar achter de tralies gezet. De schrijver zou nadien het land moeten verlaten. Maar niet alleen de communisten hadden kritiek op het beleid. Zwarte intellectuelen, die zichzelf Griots of Afrikaanse wijzen noemden, zagen al snel in dat het met Haïti weer de verkeerde kant aan het opgaan was. Zo ontstond er een beweging die het land wilde verbeteren door meer rekening te houden met zijn authentieke Afrikaanse oorsprong. Voodoo was voor hen een belangrijke bron van kunst en cultuur. Tot die beweging, die de Franse filosoof Jean-Paul Sartre later treffend de naam ‘négritude’ zou meegeven, behoorden figuren als Jean Price-Mars, Lorimer Dennis, Dr J.-C. Dorsainvil, auteur van het meest gebruikte geschiedenishandboek in de Haïtiaanse scholen, en niet te vergeten ene Dokter Duvalier, een plattelandsarts, die toen nog wazige artikels schreef in onbekende tijdschriften.

Katherine Dunham: choreografe en wetenschapster

Zij werd geboren in Joliet, Illinois, in 1909 en was één van de eerste zwarte Amerikaansen die hogere studies deed aan de universiteit van Chicago, waar zij promoveerde in de antropologie. Zij verrichtte baanbrekend studiewerk op het gebied van de Afro-Amerikaanse dans in Brazilië en het Caribische gebied. Als antropologe en danspedagoge verbleef ze meermaals op Haïti. Ze kende president Dumarsais Estimé persoonlijk en oogstte grote successen met haar Haïtiaanse dansers op de internationale tentoonstelling in Port-au-Prince in 1949-1950. Miss Dunham is nog steeds in leven. In 1993, toen al 84 jaar oud, was ze niet te beroerd om 47 dagen in hongerstaking te gaan om de aandacht van de wereld te vestigen op het lot van de bootvluchtelingen uit Haïti en zijn door een militaire junta verdreven president, Jean Bertrand Aristide. Ze was bereid om te sterven voor wat ze haar tweede vaderland noemde. Aristide zelf heeft haar haar persoonlijk moeten overtuigen om haar actie stop te zetten.

Het bloedbad aan de Massacre

De grens tussen de Dominicaanse Republiek en Haïti in het noorden langs de Massacre-rivier was al vele jaren betwist gebied. Daarom tekenden de presidenten van beide landen in1936 een verdrag om een aantal knelpunten te regelen. Vele arme Haïtiaanse suikerrietkappers staken daar immers de grens over om voor weinig geld te gaan werken op de Dominicaanse plantages. Ze waren echter als zwarten nergens echt welkom, behalve misschien bij de grootgrondbezitters zelf, die nog nooit zulke goedkope werkkrachten hadden gehad. In oktober 1937 kwam het echter op Dominicaanse bodem onverwachts tot een slachtpartij zoals de Haitïanen sinds 1804 niet meer hadden meegemaakt. Op bevel van de Dominicaanse dictator Trujillo zelf werden tussen de 15000 en 20000 Haitïanen op de meest gruwelijke wijze afgemaakt door het leger en de Policía Nacional. De reden voor deze slachting werd nooit echt duidelijk. Wilde Trujillo Haïti alleen maar ontwrichten of wou hij het land eventueel veroveren om over het ganse eiland Hispaniola te kunnen heersen? Zeker is dat Trujillo nog jaren een niet te vertrouwen buurman zou zijn. Zeker is ook dat de reactie in Port-au-Prince erg gematigd was. Het gerucht ging dat president Vincent niet veel kon beginnen omdat hij vóór het incident van Trujillo gelden had ontvangen.

Elie Lescot (1941-1946)

In 1941 maakte Sténio Vincent zich toch nog klaar voor een derde ambtstermijn. De Verenigde Staten, die al sinds 1934 hadden zitten toekijken, lieten de Haïtiaanse president echter weten dat ze het ondertussen welletjes vonden. Vincent trok zijn conclusies en maakte, zogezegd om gezondheidsredenen, de weg vrij voor de door Amerika gesteunde kandidaat, Elie Lescot. De nieuwe president had al een diplomatieke carrière achter de rug en had ook al verscheidene ministerportefeuilles bekleed. Hij was bekwaam, maar verviel al spoedig in de typische fouten van zijn voorgangers. Officieel zag zijn programmaverklaring er anders onberispelijk uit: ‘Vrede, orde, en hard werk, alles gebaseerd op een brede sociale rechtvaardigheid’. In de praktijk verliep het wel even anders. Zo snel als mogelijk benoemde hij zichzelf tot opperbevelhebber van het leger, ondermijnde hij de wetgevende macht, regeerde hij met ijzeren hand en probeerde hij profijt te halen uit een slaafse loyaliteit tegenover de Verenigde Staten.


Katherine Dunham

Oorlogsvriendje van de Amerikanen

De Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 veroorzaakte dan ook een reactie buiten alle proportie in Port-au-Prince. ’s Anderendaags al verklaarde het kleine Haïti de oorlog aan Japan! Deze staat van oorlog bracht Haïti echter heel wat voordelen op. Vanuit de Verenigde Staten werd nu immers de Haïtiaanse gourde ondersteund, en het land zou van de grote Amerikaanse vriend ook artillerie, militaire vliegtuigen en een kustwacht krijgen. Helaas werd ook de Haïtiaans-Amerikaanse Maatschappij voor Landbouwontwikkeling (SHADA) verder uitgebouwd, een hulpproject onder begeleiding van Amerikaanse landbouwkundigen, die echter alle adviezen en protesten van de Haïtiaanse experts met de gebruikelijke minachting van de hand hadden gewezen. Met miljoenen dollars aan Amerikaanse regeringskredieten richtte SHADA zich op het verbouwen van sisal en rubber die nodig waren voor oorlogsdoeleinden. Het project verwierf 5 procent van de beste landbouwgronden van Haïti, waarbij 40.000 boerenfamilies verdreven werden, die als ze geluk hadden ingehuurd konden worden als dagloners. Na vier productiejaren bracht het project niet meer op dan een belachelijke vijf ton aan rubber. Het werd vervolgens gestaakt, deels omdat de markt ervoor was verdwenen. Sommige boeren gingen terug naar hun voormalig land, maar waren niet in staat om het weer te bewerken omdat het land was verwoest door het project. Velen konden zelfs hun eigen velden niet meer vinden omdat bomen, heuvels en bosjes weggebulldozerd waren.

Weer een nieuwe grondwet

Was SHADA niet minder dan een echt schandaal gebleken, president Lescot probeerde toch de zogenaamde ‘oorlogsinspanningen’ in zijn voordeel te benutten. Vanuit deze ‘wereldwijde oorlogsnoodzaak’ liet hij op 19 april 1944, voor de zoveelste keer in de Haïtiaanse geschiedenis, de grondwet herschrijven: ‘Er zullen geen verkiezingen komen vooraleer er vrede is bereikt met alle landen, Bulgarije (sic!) inbegrepen. De ambtstermijn van de president wordt van vijf op zeven jaar gebracht. Burger Elie Lescot zal zichzelf opvolgen tot 15 mei 1951.’ Deze nieuwe stand van zaken werd niet door elke Haïtiaan op gejuich onthaald. Bovendien kwam ondertussen aan het licht dat president Lescot al jaren door zijn Dominicaanse collega Trujillo clandestien was gesponsord. Men nam hem dit zeer kwalijk en de gemoederen raakten meer en meer verhit.

Schrijver René Depestre

Wellicht de bekendste Haïtiaanse auteur en één van de protagonisten uit 1945 woont op dit ogenblik als balling in Frankrijk. In 1999 hebben René Smeets en ondergetekende hem ginder in Lézignan-Corbières kunnen bezoeken. René publiceerde in 2002 bij uitgeverij P een tweetalige bloemlezing uit de gedichten, onder de titel ‘Haïti in al mijn Dromen’.

Studenten en intellectuelen begonnen zich te roeren.

René Depestre, mede-uitgever van het marxistische tijdschrift La Ruche, publiceerde in 1945 zijn Etincelles, een bundel revolutionaire gedichten die als warme broodjes van de hand ging. Op 1 januari 1946 begroette La Ruche het nieuwe jaar zonder blikken of blozen als ‘het jaar van de overwinning van de Democratie op alle vormen van fascistische onderdrukking’. Vervolgens stonden er vier vlammende versregels:

Weg met alle Franco’s!
Lang leve de Democratie in opmars!
Lang leve de Sociale Rechtvaardigheid!
Lang leve het Wereldproletariaat!


René Depestre

Binnen de 48 uur waren de uitgevers opgepakt en werd het blad in beslag genomen. Dat bleek de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Eerst kwamen de studenten geneeskunde op straat, dan de rest van de universiteit, en vervolgens de scholieren en leerlingen. Het deinde alsmaar verder uit. De president zag geen andere uitweg meer dan af te treden.

Een tijdelijke junta (1946)

Er was natuurlijk niet meteen in een opvolger voorzien en daarom nam de Garde op 11 januari tijdelijk het heft in handen. Tot het Comité Exécutif Militaire behoorden kolonel Lavaud, majoor Levelt en majoor Paul E. Magloire. De Garde was opgericht om neutraal te blijven, dus beloofde zij om zo snel mogelijk verkiezingen te organiseren. Zij hield zich aan haar woord, een uniek feit in de Haïtiaanse geschiedenis, een voorbeeld van professionalisme. De degelijke verkiezingsprocedures van 1930 werden terug ingevoerd. Eerst werden volksvertegenwoordigers en senatoren verkozen, pas daarna een president. De nieuwe leider van het land werd Dumarsais Estimé, een zwarte uit de middenklasse van de Artibonite-streek.


Dumarsais Estimé

Dumarsais Estimé (1946-1950)

De overwinning van Estimé was die van de zwarte intellectuelen. En het moet gezegd, aanvankelijk toonde hij oprechte bezorgdheid voor het welzijn van zijn volk. Hij verbeterde het schoolsysteem, moedigde plattelandscoöperatieven aan en gaf meer zwarten werk in openbare dienst. Hiervoor kreeg hij natuurlijk veel tegenwind van de mulattenelite. Onder zijn bewind kwam er ook een zekere culturele renaissance. Inheemse naïeve schilderkunst, voodooliederen en ‘folkloristische’ dansen werden voor het voetlicht gebracht. Er kwam een grote internationale tentoonstelling om het 200-jarig bestaan van Port-au-Prince te vieren. Toeristisch was het gebeuren misschien een fiasco, maar het zette wel de Haïtiaanse dansers van Katherine Dunham op de wereldscène.

Na de oorlogsjaren kende Haïti een bescheiden economische heropleving. Vooral de Standard Fruit Company deed gouden zaken met Haïtiaanse bananen. Estimé kon niet aan de verleiding weerstaan: hij nationaliseerde de bananenexport en gaf concessies aan een zevental politieke vrienden. Dit bleek een fatale vergissing. Wat volgde, was één van de droevigste bladzijden uit de Haïtiaanse economische geschiedenis. In een paar maanden tijd was de ganse handel verknoeid, de Haitïanen hadden oude, stinkende, ongekoelde schepen gebruikt en de prijzen bij de boeren zodanig gedrukt dat die niet meer geïnteresseerd waren. In de loop van 1949 leken Estimé’s dagen te zijn geteld. Hij had grootse dromen gehad, maar hij had ook serieus geblunderd. Toen probeerde ook hij in de volgende maanden de grondwet te laten wijzigen om langer aan de macht te kunnen blijven.Te laat, het volk kwam al op straat: ‘A bas Estimé!Vive la Révolution!’.

Opgepast voor Rafael Leónidas Trujillo

Tijdens de gehele periode 1934-1957 hing over Haïti de dreigende schaduw van de president van het buurland. Hij was een voormalige plantagebewaker die van de Amerikanen, tijdens hun bezetting van de Dominicaanse Republiek, training had gekregen in de Nationale Garde. Trujillo doorliep snel de militaire rangen en was al opperbevelhebber van het leger toen de Amerikanen in 1924 het land verlieten. Vanaf 1930 vestigde hij een alleenheerschappij. Zelf noemde hij zich ‘El Benefactor’ en hij schaamde er zich niet voor zijn naam aan steden en bergen te geven. Zo werd de hoofdstad Santo Domingo plotseling ‘Ciudad Trujillo’. Een afvaardiging uit nazi-Duitsland werd enthousiast onthaald. Hij had immers zelf sterk racistische denkbeelden, de zwarte Haitïanen vond hij maar een minderwaardig volkje, maar hij kon het niet nalaten zich met hun politiek te bemoeien. Gedurende 31 jaar zou hij rechtstreeks, als president, of onrechtstreeks, als opperbevelhebber of minister van buitenlandse zaken, aan de macht blijven. In mei 1961 werd hij door militairen uit de weg geruimd, neergekogeld in zijn auto op de manier zoals hij het hen geleerd had.

Een tweede junta (1950)

Op 10 mei 1950 moest de Garde dus weer ingrijpen, de leden van de nieuwe junta waren overigens dezelfden als in 1946. Wanneer een legerescorte Estimé in ballingschap naar Jamaica begeleidde, maakte dit grote indruk op Dr. François Duvalier, minister van tewerkstelling in het ontbonden kabinet. Hij nam het besluit om later in belangrijke omstandigheden nooit op het leger te vertrouwen. Nadat er vervolgens algemene verkiezingen waren uitgeschreven met rechtstreekse aanduiding van de nieuwe president, nam kolonel Magloire onmiddellijk ontslag uit de junta om zich kandidaat te stellen voor het hoogste ambt. Het was duidelijk dat hij voor de Haitïanen de geknipte man was. Hij had een sterke persoonlijkheid, was een harde werker, maar hield ook van feestvieren en werd gesteund door de elite zowel als door het leger.

Paul Magloire (1950-1956)

Met een absolute meerderheid van de stemmen (99%) werd Paul E.Magloire in december 1950 de nieuwe president. Als anticommunist was hij de vriend van de Amerikaanse president Eisenhower. Naar Haïtiaanse normen was zijn beleid zeker niet overdreven hardvochtig. De wereldeconomie was Haïti immers gunstig gezind. Er was een steeds stijgende vraag naar koffie en de uitvoer van sisal was nodig voor de oorlog in Korea. Er kwamen ook meer en meer toeristen naar het eiland, schrijvers, kunstenaars, kortom er was reden tot tevredenheid. Bovendien was het land in 1954 honderdvijftig jaar oud, en dat moest worden gevierd. De feesten waren schitterend en symbolisch voor de sfeer waarin het eiland zich bevond. Jammer genoeg werd Haïti later in datzelfde jaar getroffen door de orkaan Hazel. Er kwam internationale hulpverlening op gang, maar spoedig werd duidelijk dat er op het eiland nog veel corruptie heerste. Veel Haitïanen raakten gedegouteerd van hun overheid. Magloire maakte toen ook de kapitale fout vraagtekens te plaatsen bij het nakend einde van zijn ambtstermijn. De massa kwam weer op straat, in Port-au-Prince werd een algemene staking uitgeroepen. Ook voor Magloire was nu de tijd gekomen om te gaan. Eerst naar Jamaica, later naar de Verenigde Staten. Pas in 1986, na het vertrek van Jean-Claude Duvalier, zou hij naar Haïti kunnen terug keren. Vader Duvalier, Papa Doc, zou hem tijdens de eerste jaren van zijn presidentschap dikwijls beschuldigen van clandestiene oppositievorming. Daarvan zijn echter nooit sporen teruggevonden.


Paul Magloire

Grote chaos

De periode tussen het vertrek van Magloire en de verkiezing van Dr Duvalier in 1957 was er één van grote wanorde. Tijdens dit interval waren er niet minder dan drie voorlopige presidenten. Eén nam zelf zijn ontslag en de twee anderen, Franck Sylvain en Daniel Fignolé, werden door het leger afgezet. De militairen organiseerden vervolgens mee verkiezingen die Dr François Duvalier ‘alle kansen’ gaven.

Paul De Wolf
1 december 2004

Meer artikels uit deze Lambi