25 jaar niet-gouvernementele organisaties op Haïti

NGO's op Haïti

Als er iemand is die het Haïtiaanse NGO-wereldje door en door kent, dan is dat ongetwijfeld Gerrit Desloovere. In 1976 kwam hij in Haïti aan, waar hij onder meer werkte voor verschillende organisaties waaronder COHAN en CPH. Tevens was hij voorzitter van HAVA (een koepel van niet-gouvernementele organisaties). Na 25 jaar was hij aan een sabbatjaar toe: even op adem en op rust komen. Voor Lambi lichtte hij de niet-gouvernementele organisaties op Haïti door.

Toen mijn vrouw en ik zowat 25 jaar geleden in Haïti aankwamen, voor een jaartje of twee, had ik nauwelijks over niet-gouvernementele organisaties horen praten. We kwamen voor de paters werken, als vrijwilliger. Zo is het trouwens begonnen voor veel Noord-Zuid-initiatieven.

Het is niet zo eenvoudig een algemeen aanvaarde definitie te vinden van het fenomeen NGO, en meestal is die dan nog in de negatieve zin geformuleerd, eerder bepalend wat de organisatie in kwestie niet is dan wel: niet van de overheid, apolitiek, niet confessioneel, zonder winstoogmerk enz.

Verder is er het probleem van de erkenning. Zijn alleen die organisaties die officieel erkend zijn en het juridisch statuut hebben NGO’s of ook de honderden die zichzelf als dusdanig profileren maar om een of andere reden het wettelijke statuut niet hebben? Van de eerste categorie zijn er in Haïti voor het ogenblik 267 ingeschreven bij de bevoegde diensten. Onder de ruimere telling wordt het aantal volgens de verschillende bronnen tussen 600 en 1000 geschat.

De eerste fase: de missionarissen omringen zich

Naast de liturgische en pastorale activiteiten beginnen de kerken ook aandacht te schenken aan sociale problemen, onderwijs, gezondheid, landbouw en handel maken zowat in die volgorde hun opwachting.

NGO-werking in Haïti

Als we de situatie van de NGO’s in Haïti over de jongste kwart eeuw bekijken, dan zijn er een aantal duidelijke breekpunten: het vertrek van Duvalier begin ’86, de de-facto regering na de staatsgreep van begin jaren ’90 en de terugkeer van Aristide.

Onder Duvalier werden de NGO’s met argwaan bekeken. Ze waren ofwel staatsgevaarlijke elementen die de revolutie wilden bewerkstelligen (ook wel eens kortweg communisten genoemd) ofwel concurrenten die buitenlandse hulp in de wacht sleepten die rechtmatig aan de regering toekwam. De internationale gemeenschap ging inderdaad meer en meer fondsen kanaliseren via de NGO’s omdat ze enerzijds de dictatuur niet wilden steunen, maar anderzijds de arme bevolking niet wilden laten vallen.

Met de ‘verdwijning’ van Duvalier, februari 1986, waaraan ook een aantal NGO’s meegewerkt hebben, krijgen we en aantal overgangsregeringen. Ze krijgen van de potentiële donoren het voordeel van de twijfel. Een korte tijd zijn de NGO’s mogelijke partners van de regering in de nationale ontwikkeling. Ze zien hun kansen om financieringen in de wacht te slepen toenemen naarmate de verschillende regeringen er niet toe komen hun absorptiecapaciteit op peil te brengen. Tegelijkertijd verschijnen voormalige kaderleden van geëngageerde NGO’s op officiële posten, ministeries, wetgevende kamers en autonome diensten; fenomeen dat nog sterk toeneemt met de eerste regering van Aristide. Deze periode wordt verder gekenmerkt door een afwachtende houding van de internationale wereld. Die wil de jonge democratie wel een kans geven, maar vooral eerst zien en dan geloven.

Ondertussen blijft de niet-gouvernementele sector het voorkeurkanaal van hulp, ook al verklaren verschillende stemmen in Haïti dat men deze organisaties niet meer nodig heeft gezien er nu een democratie is…

Het spreekt voor zich dat onder de drie jaar de-factoregering en het embargo enkel de privé-organisaties in aanmerking komen voor steun. Onder Preval en Aristide II gaan we terug naar “in afwachting dat de regering echt functioneert werken we voorlopig nog met de niet-gouvernementele circuits”. Geen wonder dat de NGO’s in Haïti nogal eens beschouwd worden als melkkoeien. Ze zijn een zeer gegeerd arbeidscircuit. Voor de doorsnee Haïtiaan is NGO trouwens synoniem van buitenlandse organisatie die geld in het land brengt. Het ziet er naar uit dat de nabije toekomst hierin niet veel verandering zal brengen.

Zolang er geen degelijke coördinatie en samenwerking met de regeringsinstanties, zowel centraal als lokaal ingevoerd wordt en er geen duidelijk regeringsplan is met inbegrip van de verwachte rol daarin van de niet-gouvernementele organisaties, zal de impact van de verschillende privé-projecten wel op microniveau blijven en de samenwerking met de regering(en) wisselvallig.

Als voor de twee eerste, onderwijs en gezondheidszorg, de vakbekwaamheid nogal eens aanwezig is, hebben weinigen ervaring met de andere ontwikkelingsactiviteiten. Contacten worden gelegd met familieleden en vrienden van familieleden die wel een handje willen toesteken. De vrijwilligers zien het licht en zullen evolueren naar vrijwilligers met een statuut en uitgezonden door een organisatie en later naar coöperanten (minder) met een ander statuut (meer).

Naast kennis is er ook geld nodig. De collectes volgen zo ongeveer hetzelfde circuit: familie, vrienden, kennissen van familie, parochies; en zijn in deze eerste fase de voornaamste bronnen van inkomsten.

Middenveld

In een tweede fase krijgen we de organisatie van de burgermaatschappij of het maatschappelijk middenveld rond de Derde Wereld. Vriendenclubs rond missionarissen worden vzw’s, evolueren naar het statuut van NGO en gaan fusioneren. De overheid speelt daarbij een duidende rol met het instellen van de mogelijkheid tot medefinanciering van de officieel erkende NGO’s en de overgang van projectbeleid naar programmafinanciering gecombineerd met het verscherpen van de eisen aan professionalitiet en slagkracht van de NGO’s.

Deze dynamiek blijft niet onopgemerkt bij de partners in het Zuiden. Er worden regionale en nationale samenwerkingsverbanden aangegaan en overkoepelende lichamen gevormd. Begrippen als professionalisatie en resultaatgericht werken waaien over, vaak als voorwaarde voor continuïteit van financieringen. Aan de andere kant is het streven naar reële participatie van de bestemmelingen, sorry, doelgroepen, of toch liever partners (of moet het klanten zijn?) in volle gang: dit wordt de zoektocht naar het evenwichtspunt tussen de efficiëntie op korte termijn en de langzamere en moeizamere participatieve opbouw met lange termijn resultaten.

De laatste twintig jaar is er een duidelijke slingerbeweging geweest in de relaties tussen Noord en Zuid met een dubbel aspect; enerzijds een evolutie van materiële steun, vaak met een caritatieve inslag, over organisatorische aanpak (bewustmakingsprocessen, mobilisatie, organisatie aan de basis), terug naar meer economisch ondersteunende programma’s. Tegelijkertijd hebben we ook een evolutie meegemaakt van paternalistische opstelling (het Noorden weet wat goed is voor het Zuiden) over een sterk participatieve benadering (overleg en beleidsgesprekken met de partners uit de ontwikkelingslanden) terug naar een duidelijk meer opleggende aanpak vanuit de donor-organisaties, zowel wat de grond van de zaak betreft (hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het belang dat gegeven wordt aan de transversale thema’s als milieu, gender, duurzaamheid, decentralisatie,…) als naar de vorm (logisch kader, resultaatgerichte aanpak, institutionalisering).

Op enkele uitzonderingen na is deze evolutie duidelijk waar te nemen bij de internationale NGO’s, en deze tendensen hebben uiteraard hun weerslag op de relaties met de basisgroepen en bewegingen, partners van de NGO’s.

Gerrit Desloovere
1 december 2001