François Duvalier, president voor het leven


Tontons en soldaten houden de wacht.

In ons vorig dossier (Lambi 21) vermeldden we dat de New York Times in 1959 schreef dat het Haïtiaanse regime moest vechten om te overleven. Dat dokter Duvalier, de president die zelf arts was, enige maanden later ook op medisch vlak de dood voor ogen zou zien, kwam echter totaal onverwachts.

Op 24 mei kreeg Duvalier ernstige hartproblemen. Zijn lijfarts beging een medische blunder en de president ging in coma. Zijn leven kwam aan een zijden draadje te hangen. Onder het toezicht van een haastig overgevlogen Amerikaans cardiologisch team moest Papa Doc maanden lang het ziekbed houden. Ondertussen regeerde Clément Barbot met ijzeren hand. Voor veel waarnemers was de situatie duidelijk: Duvaliers dagen waren geteld en Barbot zou de macht waarschijnlijk nooit meer afstaan. Maar het liep anders. Begin juli begon de president tekenen van beterschap te vertonen en Barbot droeg het bestuur van het land terug over aan Duvalier.

Een nieuwe invasie

Het land was er ondertussen niet rustiger op geworden. Overal ontploften er bommen, en omdat men een invasie uit de lucht vreesde, begon men elke avond de landingsbanen met lege petroleumvaten te versperren. Het gevaar kwam echter eens te meer van op zee, meer bepaald vanuit Cuba. In de nacht van 12-13 augustus 1959 werd een Haïtiaanse zeilboot geënterd door een Cubaanse motorboot. Een groepje van een dertigtal bevrijders stapte over op de zeilboot. De mannen, in het uniform van Castro’s leger, landden in de buurt van Les Irois en trokken verder naar het zuidelijk massief. In Port-au-Prince ontstond aanvankelijk grote paniek. De sirenes begonnen te loeien, zwaarbewapende Tontons Macoutes wierpen kriskras wegversperringen op. Deze keer waren er echter Amerikaanse adviseurs in het land en die hielden wel het hoofd koel. Onder hun leiding werden onmiddellijk soldaten naar het zuiden gestuurd. Het kwam tot twee harde confrontaties en op 22 augustus was alles voorbij. Duvalier bleek terug stevig aan het roer te staan.


Madame Max Adolphe, sadistische bewaakster van Fort Dimanche (foto AP).

Een tegenaanval van Duvalier

De president zou ook nu zelf tot de aanval overgaan om zijn macht verder uit te bouwen. Eerst moest de intellectuele elite, die voornamelijk uit mulatten bestond, eraan geloven. Er werd direct een duidelijk voorbeeld gesteld. De bejaarde historicus Dantès Bellegarde, een beroemdheid op zijn eigen vakgebied en ook ver daarbuiten, werd begin 1960 door gewapende Tontons in zijn woning overvallen. Boeken werden beschadigd en papieren verscheurd. Vooraleer het huis te verlaten, rukten de overvallers nog gauw even de telefoon uit de muur, er moest vooral een sfeer van angst gecreëerd worden.

Vervolgens kwamen de vakbonden aan de beurt. Eén voor één werden ze buiten de wet gesteld. Ook de handelaars en ondernemers moesten eraan geloven. Van hen werden ‘vrijwillige bijdragen’ verwacht. Het geld moest zogezegd dienen om in de buurt van Cabaret een nieuwe stad te bouwen, Duvalierville.

Diplomaten en priesters aan de deur gezet

Duvalier was intussen ook in staat van oorlog met het diplomatiek corps in Haïti. Hij vertrouwde al die buitenlandse pottenkijkers niet. Aldus werden onder zijn bewind meer ambassadeurs het land uitgezet dan ooit tevoren.

Ook de katholieke kerk was hem een doorn in het oog. De priesters waren voornamelijk uit Frankrijk afkomstig en de hiërarchie was eigenlijk gekant tegen de voodoo en de négritude-beweging. Het kwam tot ernstige spanningen en op 22 november 1960, vroeg in de ochtend, viel de politie het aartsbisschoppelijk paleis van Port-au-Prince binnen. Mgr. Poirier kreeg niet eens de tijd meer om zich te scheren. Hij werd geboeid afgevoerd en op een vliegtuig naar Miami gezet. Zijn opvolger, Mgr. Augustin, nochtans de enige inheemse Haïtiaanse bisschop, viel een gelijkaardig lot te beurt. Begin januari 1961 werd hij van zijn bed gelicht en overgebracht naar de gevangenis van Fort Dimanche. Enkele dagen latere werd hij op een vliegtuig naar NewYork gezet.


Tontons en soldaten bewaken het paleis.

Het Vaticaan reageerde door Duvalier te excommuniceren. De president kwam hierdoor nauwelijks tot bezinning, want nog geen maand later werd Mgr. Robert, bisschop van Gonaïves, het land uitgewezen. Het kwam dan tot een regelrechte stoet van uitwijzingen, die in 1964 zou culmineren in het wegzenden van de volledige Jezuïetenorde. Vacatures werden soms handig opgevuld met aanhangers van het regime. Zo ontstond het fenomeen van de Macoute-priester, zoals Jean Hilaire, die gewapend met een pistool de mis opdroeg, of eerwaarde vader Bouillaguet, die in Léogane met veel air een plaatselijke afdeling Tontons leidde.

Barbot in ongenade

Midden juli 1960 begon Duvalier zijn loyale vriend Clément Barbot te wantrouwen. Barbot had zich immers in die periode tegenover Amerikaanse officiëlen wel eens laten ontvallen dat hij zich zorgen maakte over de mentale gezondheidstoestand van de president. Er zouden rare dingen gebeuren in het paleis en Duvalier was in de ogen van Barbot niet meer dezelfde man als vóór zijn coma. De president aarzelde niet en greep in. Barbot werd door de Presidentiële Garde gearresteerd en gedurende 16 maanden in ellendige omstandigheden opgesloten. Duvalier had nu zijn vijanden én zijn vriend onder controle. Hij stond alleen aan het roer, hij moest het enkel nog een legale draai geven. De oplossing bestond erin om voortijdig nieuwe verkiezingen te organiseren.

Een verrassende verkiezingsuitslag

Duvaliers zesjarige ambtstermijn zou normaal gesproken pas eindigen in 1963. Hij wilde echter niet de fout van zovele voorgangers maken. Die hadden eerst het einde van hun termijn afgewacht en pas dan via kunst- en vliegwerk geprobeerd aan de macht te blijven. In die poging waren ze dikwijls mislukt. Het was dus beter te anticiperen. Daarom werden in april 1961 de kamers ontbonden en kwamen er wetgevende verkiezingen. De uitslag was een complete verrassing. Met 1 320 748 stemmen vóór en geen enkele tegen was Duvalier herverkozen voor een nieuwe termijn van zes jaar, te beginnen op 22 mei 1961! Het volk had zich uitgesproken, Duvalier kon alleen maar nederig aanvaarden.

Relaties met de VS

De surrealistische verkiezingsuitslag schokte de nieuwe Amerikaanse regering van president John Kennedy. In 1957 hadden de VS Duvalier hun vertrouwen geschonken, ze hadden het land sindsdien zelfs uitgebreid financieel gesteund, maar nu was de Haïtiaanse president in hun ogen te ver gegaan. Het was niet evident om onvoorwaardelijke steun te blijven verlenen. Bovendien bleken de gelden dikwijls niet terecht te komen op de plaatsen waarvoor ze bestemd waren. Kennedy besloot de Amerikaanse ambassadeur terug te roepen uit Port-au-Prince en in de hulpprogramma’s te snoeien. Toch zou Duvalier er nog in slagen fondsen los te wrikken. Hij chanteerde de Amerikanen met hun angst voor een tweede communistisch Cuba in de regio. Zo placht hij het wel eens te hebben over de moeilijke keuze die kleine, arme landen zoals Haïti moesten maken tussen de twee grote invloedssferen van toen. Zo nodigde hij al eens handelsmissies uit het Oostblok uit, en speelde hij een kat-en-muis-spelletje met de Haïtiaanse communisten, die hij nodig had om zijn bedreigingen geloofwaardig te maken.


Clément Barbot (rechts) en zijn broer Harry, zes weken voor hun dood (foto AP).

President Kennedy was in elk geval niet de vriend van Duvalier. Dodo Nasar, de hoofdbokor van het paleis in Port-au-Prince, kreeg zelfs de opdracht een magisch middel te maken tegen de Amerikaanse president en op de dag van Kennedy’s dood op 22 november 1963 liet Duvalier de champagne aanrukken.

1963, een jaar van terreur

Ondertussen was 1963 ingezet, het jaar waarop de ‘echte’ verkiezingen hadden moeten plaatsvinden. Het was duidelijk dat Duvaliers tegenstanders dat jaar niet rustig zouden laten passeren. ’s Nachts werden schoten en kreten gehoord. De grimmige sfeer werd nog benadrukt door het herhaaldelijk uitvallen van de elektriciteit in sommige wijken van Port-au-Prince. Op de radio weerklonk regelmatig het bekende lied Feu nan caille la! (Huis in brand!), het alarmsignaal van de Tontons. In februari kladden studenten op de muren Caca Doc. Dit kwam hen duur te staan. Een dertigtal studenten werd opgepakt en gefolterd. Verscheidene studenten werden terechtgesteld nadat ze door de president persoonlijk waren verhoord in de kelders van het paleis. Clément Barbot, die zich sinds eind 1961 heel rustig had gehouden na zijn vrijlating uit Fort Dimanche, besloot samen met enkele getrouwen onder te duiken.

Op 26 april gebeurde er iets vreemds. Toen Simone en Jean-Claude, dochter en zoon van Duvalier, met een wagen van het paleis arriveerden aan hun school, werden ze onder vuur genomen vanuit een andere auto. Er werden maar drie schoten afgevuurd, maar ze troffen alledrie doel, de chauffeur en twee bodyguards stierven ter plekke. Barbot had de kinderen gespaard, maar de president wel tot het uiterste uitgedaagd.

Duvalier wist eerst niet wie er achter de aanslag zat en reageerde dan ook buiten alle proporties. Port-au-Prince werd volledig uitgekamd. Er volgden willekeurige arrestaties en executies van mannen, vrouwen en kinderen. Chauffeurs van hetzelfde wagentype als dat van de aanslag werden zonder meer neergekogeld.

Duvalier en de voodoo

Men noemde Papa Doc wel eens – niet geheel ten onrechte – de ‘Voodoo-Tyrant’. Velen hielden hem zelfs voor een bokor die er niet voor terugschrok om tegenstanders met magische middelen te laten bewerken. Gekleed als hij ging in een ouderwets pak, een zwarte hoed op het hoofd, de ogen verborgen achter dikke brilglazen, had hij duidelijk de verschijningsvorm van Baron Samedi, de gevreesde loa die de heerser van de kerkhoven is.

Barbot zat ondertussen niet te wachten. Hij bracht zijn vrouw en vier kinderen in veiligheid in de Argentijnse ambassade en begon in mei aan een reeks van sluwe aanslagen. Macoutes en militieleden werden herhaaldelijk in de val gelokt. Hij tartte openlijk Duvalier door hem persoonlijk op te bellen en hem te melden dat zijn koffie was vergiftigd en dat zijn dagen geteld waren. Op 14 juli werd zijn schuilplaats verraden. Clément Barbot zelf, zijn broer en verscheidene medestanders werden door een legerafdeling letterlijk uitgerookt. Toen ze aan de vlammen probeerden te ontkomen, werden ze met kogels doorzeefd. Foto’s van de dode lichamen werden triomfantelijk verspreid in Port-au-Prince.

Hiermee zou de rust in het land echter niet weerkeren. Later dat jaar werden verschillende invasiepogingen ondernomen vanuit de Dominicaanse Republiek. Ze waren wel niet erg succesvol omdat er telkens organisatorisch iets misliep. De Haïtiaanse president bleek ook dikwijls van tevoren te zijn ingelicht.

“Hem heb ik gekozen”

Begin 1964 begonnen er petities te circuleren die Duvalier smeekten om levenslang president te worden. Deze roep van het volk kon Papa Doc niet naast zich neerleggen. De nodige wetgevende maatregelen werden genomen en op 1 april installeerde Dr. Duvalier zichzelf als “président à vie” van de eerste erfelijke republiek ter wereld. Hij hertekende meteen de Haïtiaanse vlag: horizontaal rood en blauw werden vervangen door verticaal rood en zwart, want zwart was de kleur van het echte Haïti. Het ware Duvalierisme kon nu een aanvang nemen. Een regeringsgezinde krant verspreidde een fotocollage van Jezus Christus die zijn handen op de schouders van Duvalier legde met de woorden: ‘Hem heb ik gekozen’.

Eigenaardig was dat de VS onder Lyndon Johnson net in deze periode terug relaties aanknoopten met Haïti. Er kwam terug een ambassadeur. Hij moest wel een koele en correcte politiek voeren.


De executie van Numa en Drouin in 1964 (Collectie Heinl).

Invasies aan de lopende band

Ook in 1964 waren er invasies. Op 5 augustus landde in de buurt van Jérémie een groepje van dertien jonge bannelingen. Ze hadden zich getraind in gevechtstechnieken en contacten gehad met de CIA. Hun tocht door Haïti zou 83 lange dagen duren. In de eerste gevechten haalden ze steeds de overhand, maar op den duur begon de guerrilla zijn tol te eisen. Op 26 oktober kwam het tot een laatste treffen. In de buurt van Ravine Roche werden de drie overgebleven bevrijdingsstrijders (de anderen waren gedood of gevangen genomen) in het nauw gedreven. Ze verdedigden zich tot de laatste kogel en nadien zelfs met stenen. Hun hoofden werden afgehakt en naar Duvalier gestuurd. Die liet ze fotograferen en op de voorpagina zetten van de krant van de volgende dag.

Dit was voor Papa Doc echter nog niet afschrikwekkend genoeg. Hij wilde een nog duidelijker voorbeeld stellen. Twee van de dertien, Louis Drouin en Marcel Numa, waren hem levend in handen gevallen. Ze werden eerst afschuwelijk gefolterd en dan op het kerkhof publiekelijk terechtgesteld. De executie werd bijgewoond door schoolkinderen en door de televisie uitgezonden en een week lang herhaald.

Betere relaties met Rome

De volgende twee jaren, 1965 en 1966, waren merkwaardig in zoverre dat de eerder geëxcommuniceerde Duvalier erin slaagde terug op goede voet met de katholieke kerk te komen. Het Vaticaan was tot vergeving bereid en ging op de uitnodiging in. Op 15 augustus 1966 werd een protocol ondertekend. Duvalier moest de voorbije uitwijzingen ongedaan maken en zou in ruil inspraak krijgen bij de benoeming van een inheemse kerkelijke hiërarchie.

Tien jaar Duvalierisme

Duvalier had blijkbaar een charmeoffensief ingezet. Maar in 1967, het jaar X van de Duvalieristische Revolutie, was de economische toestand een regelrechte ramp. De bevolking was de wanhoop nabij en had eigenlijk niets meer te verliezen. Tijdens de carnavalsstoet in april ter ere van Duvaliers verjaardag vonden er in de buurt van het paleis bloedige bomaanslagen plaats. De president wist dat zijn eigen schoonzoon, kolonel Max Dominique, en enkele andere militairen bij de zaak betrokken waren. Op 8 juni werden Max Dominique en 18 andere stafofficieren in het holst van de nacht op het paleis ontboden. Vandaar ging het naar de schietstand in Fort Dimanche. Tot hun afgrijzen zagen ze daar 19 van hun collega’s staan, vastgebonden aan palen. Tot de tanden gewapende Macoutes en de president zelf superviseerden het schouwspel. Er was geen ontkomen aan, de opgeroepenen moesten een vuurpeloton vormen en hun oude vrienden neerschieten.


Papa Doc draagt de macht over aan zijn zoon Jean-Claude.

De laatste jaren

Tot aan zijn natuurlijke dood in 1971 zou vader Duvalier nog drie pogingen om hem te verdrijven overleven. De eerste ervan vond plaats op 20 mei 1968. Twee vliegtuigen uit de Bahamas zetten in de buurt van Cap Haitien een dertigtal opstandelingen af, maar de beloofde versterkingen kwamen niet opdagen en 48 uur later was alles al voorbij. Eén jaar later verscheen er boven het luchtruim van Port-au-Prince een oude Constellation met brandbommen aan boord. Grote paniek in de hoofdstad, maar de afgeworpen bommen bleken niet te werken. Twee jaar later, op 24 april 1970, begonnen schepen van de kustwacht het presidentieel paleis te beschieten. Ze konden het echter niet raken en werden op hun beurt van op het land door een kanon van de artillerie onder vuur genomen. Maar de militieleden waren ook al geen goede schutters. Gedurende twee dagen nam zo de landmacht de zeemacht onder vuur, en omgekeerd. Gelukkig vielen er geen slachtoffers, maar in de hoofdstad heerste weer grote verwarring. Uiteindelijk gaven de muiters het op en vroegen ze politiek asiel op de Amerikaanse basis van Guantanamo Bay. Het regime had eens te meer standgehouden.

Met Duvalier zelf ging het echter niet goed. Zijn gezondheidstoestand verslechterde zienderogen. Hij besefte dat er dringend maatregelen moesten genomen worden in verband met de opvolging. Eerst werd de grondwet veranderd om de minimumleeftijd om president te worden van veertig op achttien jaar te brengen. Vervolgens kondigde hij aan dat zijn zoon Jean-Claude hem als president voor het leven zou opvolgen. Via een plebisciet vroeg hij het Haïtiaanse volk of het akkoord ging. Het antwoord liet geen twijfel bestaan: 2.391.916 ja-stemmen, niet één neen-stem.

Op 14 april 1971, het feest van zijn verjaardag, was Duvalier al te zwak om op het balkon te verschijnen. Een houterige, niet bijster intelligent ogende Jean-Claude moest de honneurs waarnemen. Precies één week later stierf Papa Doc. Hij werd begraven op 24 april, de dag van Baron Samedi, de loa van de dood, met wie Duvalier zich in zijn typische kledij dikwijls had vereenzelvigd.

Paul De Wolf
1 juni 2005