Hymne aan het Leven


Foto: Piet den Blanken

Het leven in de bateyes

Het was 9 uur; een kaars verlichtte de barak van batey 9; uitgestrekt op een metalen bedje probeerde Philogène Germain de slaap te vatten. Hij was geboren in Cap Rouge, een dorp dicht bij Jacmel, in het zuidwesten van Haïti. Daar had hij zijn vrouw en kinderen achtergelaten. Daarheen gingen zijn herinneringen. Daar klopte zijn hart. Gedreven door de honger was hij de grens overgestoken om suikerriet te kappen in de suikerrietvelden van Barahona en op die manier enkele centen te verdienen om de ellende te verschalken…

Nog maar drie weken had hij zijn machete gehanteerd in de suikerrietvelden van het zuidwesten van de Dominicaanse Republiek. Maar hij kon niet meer, hij voelde zich moe, héél moe. Hij had de indruk dat een eigenaardige ziekte zijn krachten aanvrat. Met een enorme krachtinspanning had hij zich begeven naar het ziekenhuis van de Sociale Zekerheid in Barahona, de grote stad in het zuiden, maar de administratie van dit gezondheidscentrum wou hem niet ontvangen, hoewel de suikerfabriek, om zijn ziekteverzekering te betalen, steeds 2,2 % had afgehouden van het geld dat hij verdiende met het suikerrietkappen.

Berustend en krachteloos was Germain naar de batey teruggekeerd en in afwachting van beterschap had hij zich neergelegd op het roestende bed, dat hem “vrijgevig” ter beschikking was gesteld door de bazen van de suikerfabriek. Plotseling kwam de barak van Philogène tot leven… Tientallen mannen en vrouwen omringen de zieke suikerrietkapper; door de vensters van rottend hout, zoals minuscule sterren aan de hemel, aanschouwen talrijke zwarte ogen de scène. Dan weerklinkt een melancholische gitaar en heffen Haïtiaanse stemmen een gezang aan: “Ayiti Cheri, mwen renmen ou anpil” (Geliefd Haïti, ik hou zoveel van jou); Philogène beweegt niet; hij is verward; hij denkt aan al wat hij in Haïti heeft achtergelaten. De trommen nemen het ritme over van de gitaar; allen beginnen als waanzinnigen te dansen, alsof zij aan de suikerrietkapper willen duidelijk maken dat zij met hem zijn en hem begeleiden in deze moeilijke momenten van ziekte. Na twintig minuten van gezangen spreekt een jonge Haïtiaan enkele woorden uit om de zieke te ondersteunen en aan te moedigen. Dan, heel eenvoudig, zonder een woord uit te spreken, leg ik mijn handen op het voorhoofd van de suikerrietkapper. Allen trekken zich terug en de stilte vult opnieuw de barak van Philogène Germain….

Twee dagen na de viering was de toestand van Philogène zo verslechterd dat de gemeenschap van batey 9 een collecte organiseerde om hem naar het staatsziekenhuis van Barahona te voeren. Daar bracht Philogène iets meer dan een week door, terwijl het bestuur van de suikerfabriek er zich geen rekenschap van gaf dat er een arbeider ontbrak. Op vrijdag 14 mei is Philogène overleden. Ik heb zijn lijk gevonden op de grond van de kelder van het ziekenhuis. Zijn wijdopen ogen leken in de verte te kijken… Misschien naar Jacmel. Inderdaad, tijdens de laatste dagen was “Jacmel” het enige woord dat nog van zijn lippen kwam. De liturgiegroep van de bateyes lichtte de directeur-generaal van de suikerfabriek in over het overlijden van een van zijn arbeiders en eiste de betaling van de doodskist.

Na het lijk van Philogène waardig te hebben gekleed, hebben wij het in de kist gelegd en het naar de pastorij van batey 5 gevoerd. Daar hebben de armsten van het eiland de doodswake georganiseerd.

Philogène was niet erg bekend, maar dat belette de bewoners van de bateyes niet om op hun manier het leven van de suikerrietkapper te vieren: de trommen weerklonken weer voor het lijk van Philogène en, beetje bij beetje, begonnen tientallen mannen en vrouwen te dansen. Men moest aan de geesten die over de dood heersen, vragen om de overledene te ontvangen. Men voelde de aanwezigheid van Baron Samedi, de loa (geest) van de dood: de rum, de koffie, en de koekjes ontbraken niet; de moppen, het gelach en de gezangen maakten van de doodswake een waar feest. Een zekere Boy verklaarde met luide stem: “De dood heeft ook aan de priester een bezoek gebracht: hij is nu een van ons…!”

Pedro Ruquoy’s kreet van hoop vanuit de batey

In Lambi 24 schilderde onze correspondente Colette Lespinasse een portretje van Scheutist Pedro Ruquoy, die al jaren lang vecht voor een beter lot van de Haïtaanse suikerrietkappers in de Dominicaanse Republiek, zulks naar aanleiding van het feit dat Ruquoy na het ontvangen van doodsbedreigingen door zijn orde uit de Dominicaanse Republiek was teruggeroepen. Bij al die heisa zou een mens nog vergeten aandacht te besteden aan het boek dat Ruquoy eind 2005 publiceerde over de problematiek die hem al zo lang bezig houdt. Het met mooie foto’s geïllustreerde boek schetst een indringend beeld van het leven op een suikerrietplantage en van de suikerrietkappers zelf. Het toont ook hoe hard werkende Haïtianen, ondanks de zwarte sneeuw die ze dagelijks zien, hoop kunnen blijven koesteren. Van de oorspronkelijke Spaanse versie (Pedro Ruquoy, !Viva la Vida ! Un grite do esperanza desde el batey (Leve het leven! Een kreet van hoop uit de batey), Batey 5, Dominicaanse Republiek, 2005, 194 blz.) is inmiddels ook een Franse versie verschenen

Hiernaast de Nederlandse vertaling van een hoofdstuk van Pedro’s boek.

Waarlijk, Zuster Dood is de gezellin van de armen van de batey. Zij zien dagelijks haar gelaat in de ellende, de honger, het gebrek aan onderwijs, de misbruiken en de discriminatie. De armen van de bateyes zijn gewend aan de dood; zij zijn aan haar aanwezigheid zo gewend geraakt dat zij gevierd wordt met trommen, gezang en gelach.

Het feest duurde tot de ochtend. Om 8 uur hebben vier suikerrietkappers de kist met het stoffelijke overschot van Philogène naar het kerkhof van Tamayo, de nabijgelegen stad, gebracht. In stilte hebben zij het Dominicaanse deel van het kerkhof doorkruist – zelfs in de dood bestaat er discriminatie – en hebben zich naar het Haïtiaanse deel begeven, waar honderden anonieme graven dooreen lopen. Voor een kuil stond de doodgraver, die de overlijdensakte vroeg. Daar de dokter die het document had opgesteld de naam van de overleden niet kende, had hij om het even wat uitgevonden: “René Lucien”, oorzaak van het overlijden: “leverkanker”.

Beetje bij beetje hebben de vier suikerrietkappers de kist van hun makker in de grafkuil neergelaten. Zonder een woord te zeggen, hebben zij de grijze kist met gele aarde bedekt. In de verte zag men het zoete suikerriet wiegen op het ritme van een lichte ochtendbries. Wij kennen de identiteit niet van de buren van Philogène Germain. Geen enkel graf draagt de namen van de overledenen. Maar waarschijnlijk liggen daar andere suikerrietkappers die hun zweet en hun bloed hebben vergoten om de suiker van de Dominikaanse Republiel te produceren.

Alvorens het kerkhof te verlaten, hebben de vier suikerrietkappers het graf van de eerste, op deze heilige plaats begraven overledene bezocht. Volgens het volksgeloof, verblijft Baron Samedi, de loa (geest) die over de doden heerst, in dit graf. Hiervoor hebben zij aan de koning van het kerkhof gevraagd om zijn armen te openen om Philogène Germain te ontvangen. “Ziedaar! Wij hebben ons werk gedaan. Bewaak onze makker!” mompelde een van de vier suikerrietkappers. De Baron heeft niet geantwoord, maar iedereen was ervan overtuigd dat hij tevreden was met de dansen, de rum en de koffie.

Waarlijk, het graf van de Haïtiaanse Baron Samedi is heel bijzonder. Het is omringd met lege flessen rum en tientallen houten en ijzeren kruisen. Wanneer ik aan de vier suikerrietkappers de betekenis van die kruisen vroeg, hebben zij mij geantwoord “dat het verdwaalde kruisen waren, maar dat de Baron de eigenaars kende en het op zich zou nemen om ze hen terug te bezorgen”.

Na hun bezoek aan de Haïtiaaanse Baron, zijn de vier makkers van Philogène Germain voor het graf van de Dominicaanse Baron gaan staan. “Deze heeft niet zoveel macht als de onze”, bevestigde Etienne Jean van batey 8 met overtuiging. Het kerkhof is ongetwijfeld de enige plek van de Dominicaanse Republiek waar een Haïtiaan over allen heer en meester is zonder protest uit te lokken.

Bij het verlaten van het kerkhof met de vier suikerrietkappers, herinnerde ik mij het gebed van de Heilige Franciscus van Assisi: “Zij geloofd, Heer, voor onze zuster de Dood…!” De armen van de bateyes hadden mij getoond hoe men diepzinnig de dood kan beleven.

Pedro Ruquoy
Vertaling: Guy Cleymans
1 maart 2007

Meer artikels uit deze rubriek