Een beetje liefde alsublieft

Deze morgen, nadat ik op de radio had geluisterd naar de nieuwsberichten over de toestand in verschillende Haïtiaanse steden, werd ik triest. Het gaat slecht. Overal, zowel scènes van dood als van vernieling van goederen. Het slechte politieke beleid heeft het land aan de rand van een burgeroorlog gebracht. Vandaag is Haïti verdeeld in twee kampen: zij die aan de kant van Aristide staan, die zich blind vastklampt aan een macht die niets stuurt, en zij die de oppositie uitmaken en zijn vertrek eisen. Men spreekt niet meer van dialoog, maar van confrontaties.

Nochtans heeft het land nood aan eenheid, aan liefde en broederlijkheid. In dit jaar 2004, waarin we de tweehonderdste verjaardag van onze onafhankelijkheid herdenken, doen we er beter aan een ander beeld van onszelf op te hangen. Haïti is méér dan geweld, miserie en administratieve rompslomp. Haïti beschikt over mannen en vrouwen met een goede inborst, het land heeft een pakkende geschiedenis en een creatieve en levendige cultuur. Waarom neemt de slechte kant altijd het voortouw? Wat voor energie zouden we niet kunnen besteden om een beter land te maken voor onze broers en zusters, in plaats van de weg van de vernieling te bewandelen? Er moeten nog tal van monden gevoed worden, tal van kinderen bemind, tal van jongeren opgevoed, tal van zieken verzorgd. Er moet nog zoveel land beschermd worden, zovele wegen aangelegd, zovele bloemen geplukt. Het ontbreekt ons enkel aan een beetje liefde.

Ik kijk rondom mij. De liefde is overal, maar zij is individueel en niet collectief. De groenten- en fruitverkoopster die, ondanks de politieke spanningen en transportmoeilijkheden, haar leven riskeerde om de stad te bevoorraden, stelde een grote daad van liefde. Zeker, zij deed het vooral voor haar familie. Maar haar daad hield een belangrijke humanistische collectieve dimensie in. Zij deed mij denken aan een andere vrouw die ik leerde kennen in een volkswijk van Port-au-Prince. Die vrouw deelde elke dag het voedsel met haar buren, die op hun beurt hetzelfde deden. De solidariteit onder deze vrouwen was zo sterk dat ze samen grote moeilijkheden overwonnen. Voor mij staan zij model, voor mij zijn zij voorbeelden van wat wij kunnen realiseren met het weinige waarover wij beschikken; als wij alleen maar een beetje meer liefde en een beetje meer respect aan het land zouden geven.

Onlangs nog fluisterde iemand me toe: “Weet je, we kunnen onszelf zeer goed behelpen in de ellende, maar we kunnen dat niet voor een geluk dat duurt.” Als ik hier goed over nadenk, is het op dat niveau dat wij het gedrag van de politici van mijn land – die ons telkens naar dezelfde modderpoel leiden – moeten begrijpen; zowel die van links als die van rechts. Zal er uit die grote gediversifieerde oppositiebeweging tegen de Lavalasbeweging rond president Aristide, die de Haïtiaanse natie alleen maar hielp verdelen en verarmen, iets goeds voortkomen?

Om deze moeilijke kaap in onze geschiedenis te nemen en naar de toekomst te kunnen kijken, moeten de Haïtiaanse mannen en vrouwen breken met sommige praktijken en zich nieuwe waarden toe-eigenen. Zo moet de politiek in de eerste plaats gehumaniseerd worden opdat zij geen gijzelaarster is van bekrompen en individualistische interesses van een man aan de macht. De liefde moet collectief worden. Haïti moet bemind worden.

Colette Lespinasse
1 maart 2004