Bénéla Desauguste is nu goed 31 jaar. In ’94 kwam hij aan in België, op zoek naar een veilige plek. Met alle kracht had hij geprotesteerd tegen het militaire regime dat op 30 september ’91 Aristide had verbannen. Zijn teken- en schildertalent waren zijn wapens, maar het werd te gevaarlijk voor hem, hij werd gezocht, elke nacht sliep hij in een ander bed.
De laatste paar jaar hadden we mekaar niet meer gezien. Maar natuurlijk herkende hij me toen ik telefoneerde en om een gesprek voor Lambi verzocht. “Wanneer kom je?”, klonk het enthousiast. Tijdens de laatste door het Vlaams Haïti Overleg in Aalst georganiseerde Haïti-animatiedag in februari 1997 (later werden op andere plaatsen nog Haïti-animatiedagen georganiseerd) kreeg de Haïtiaanse kunst een prominente plaats. Metalen sculpturen en schilderijen van de ‘Mouvement Saint Soley’ en doeken van Bénéla werden tentoongesteld. Bij het aan- en terugvoeren van de werken hadden we toen uitgebreid kunnen kennismaken.
Zijn appartementje – één grote ruimte onder het dak van een oud herenhuis – is gezellig en gerieflijk ingericht. Op mijn Brusselse wandeling tussen Broederlijk Delen en de Anderlechtpoort valt het mij op, honderden van die 3 tot 4 verdiepingen tellende hoge herenhuizen, het ene al beter onderhouden dan het andere, maar echt aantrekkelijk is de buurt niet. Vergeleken met andere wijken is hier de tijd een paar decennia blijven stilstaan.
Het is donker en het regent net eens niet, maar in de buurt is het nog druk, vooral Noordafrikanen, maar ook Latijns-Amerikanen en Afrikanen zijn noq op weg naar… de wereld mijn dorp.
Het ontbreekt Haïti aan goede structuren, en er is een totaal gebrek aan omkadering.
“Hoe qaat het met je?”, vraag ik terwijl we aan zijn tafel gaan zitten. Het antwoord is een opgewekt, typisch creools ‘nog zo slecht niet’. En hij ziet er inderdaad stralend uit, iets ronder dan toen ik hem die paar jaar terug voor het eerst ontmoette. “Je wil toch wel een echte Haïtiaanse rum? Of wil je proeven van een zelfbereide rum, met gember, het pikt een beetje, maar het is best lekker…” Ik kies voor het laatste, iets nieuws voor mij. Eigenlijk blijft het bij een gezellig gesprek, eerder dan een interview.
Ja, het gaat nu goed met hem, ook zijn moeder is overgekomen uit Haïti en nog twee zussen.
En hoe maakt je familie het in Haïti dan? vraag ik.
Maar er is bijna geen familie meer in Haïti, een broer is in Canada en een andere zus in Miami, maar daar praat ik niet graag over, zegt hij, het is zo allemaal al moeilijk genoeg. Aanvankelijk had ik het hier heel moeilijk, herinnert hij zich nog: geen familie, geen vrienden. Om te schilderen, had ik geen materiaal en ook geen geld, want schilderen kost wel wat. Maar vooral had ik veel nostalgie en een groot qebrek aan aanmoediging.
In het midden van de kamer staat Bénéla’s schildersezel, met een werk erop. Nee, geen plastiekzeil onder de ezel, ik werk heel netjes, zegt Bénéla, ik trek niet eens andere kleren aan, enkel op het doek komt verf. Hij werkt graag met heldere kleuren en lijnen, een paar kleuren maar op een doek, maar elke kleur wordt uitgewerkt in heel wat schakeringen.
Haïti is als een enclave, een ommuurde enclave. Het is een lange weg om daaruit weg te geraken.
En dan die plooien van tafelkleden, gordijnen of laat het lakens zijn. Ik hou niet van stillevens, maar die plooien, die golven van stof, die fascineren mij, stof die je willekeurig laat vallen drapeert zichzelf elke keer weer anders, en dan heb je het spel van licht en schaduw daarop, het is alsof ik daarbij aan stillevens werk.
Ik leg ook altijd een boodschap in mijn werk. In Haïti had ik een moreel probleem met de gang van zaken, maar hier word je geconfronteerd met andere visies en impressies, je krijgt een andere kijk. Of die nu politiek is of niet, het is je kijk en je boodschap die evolueert. Die gebeurtenissen in Rwanda bijvoorbeeld hebben me sterk aangegrepen.
Maar de laatste tijd ben ik ietsje minder geïnspireerd, wat te veel stress door de komende tentoonstelling. En dan die regen, altijd maar die regen…
Merkwaardig, maar Bénéla is eigenlijk een jongen van het platteland, opgegroeid in Perche, een dorpje in het Noorden. Hij heeft nooit op de banken van de een of andere academie gezeten. Nee, zoals een leerjongen kleermaker stal hij met zijn ogen het schildersmétier van zijn oom. Dan begon hij geleidelijk aan zelf te schilderen en zo is hij verder gegaan onder de aanmoediging van diezelfde oom. Ja die zag wel wat in hem. Die oom was trouwens ook formidabel, weet hij. Hij zit nu in Miami, had ik maar enkele van zijn werken hier, ik zou ze hier goed kunnen verkopen en hem het geld sturen, maar helaas, om de een of ander godsdienstige historie heeft hij praktisch al zijn werken verbrand.
“Zou jij nog terug gaan naar Haïti?” vraag ik hem op de man af. Natuurlijk, mijn projecten die ik hier uitvoer, kan ik even goed in Haïti doen. Maar het ontbreekt Haïti aan goede structuren, en er is een totaal gebrek aan omkadering. Neem het van mij aan: als je gelukkig bent thuis, dan blijf je ook thuis. Al voel ik me hier heel goed in de globale gemeenschap, ik heb geen problemen en ken veel mensen, ik krijg ook veel respect. Soms bekijken de mensen me nog eens raar, maar dan stel ik hen op hun gemak. Alle mensen hebben hun karakter, als je dat respecteert en vriendelijk blijft, dan loopt het wel en krijg je veel vriendschap.
Haïti heeft met zijn onafhankelijkheid niets gedaan, alles wordt om het even hoe gedaan, er is geen ernstig project, niet gaat vooruit.
Hoe bekijk je Haiti?
Ach, ik zie het triest in, Haïti is als een enclave, een ommuurde enclave. Het is een lange weg om daaruit weg te geraken. Haïti heeft met zijn onafhankelijkheid niets gedaan, alles wordt om het even hoe gedaan, er is geen ernstig project, niets gaat vooruit. Het gaat niet om één mens, de politiek moet aan de verwachtingen van het volk beantwoorden. Aristide was toen goed begonnen in ’91, de mensen veranderden hun houding, ze hadden veel hoop, in een half uur was heel Port-au-Prince schoongeveegd op die 7de februari ’91.
Maar Aristide is toen een beetje tactloos geweest. Hopelijk neemt hij nu de goede beslissingen en blijft hij zijn goede projecten houden. Er moet zoveel gedaan worden aan de landbouw, scholen, alfabetisering, wegen, erosie, ondersteuning van ambachtslui en toerisme. Weet je dat toeristen vanuit de Dominicaanse Republiek in Haïti de Citadel in Milo komen bezichtigen zonder te weten dat ze in Haïti geweest zijn? Zoiets kan toch niet…
Hoe bekijk je je collega’s hier?
0, ik heb er heel goede contacten mee, zegt Bénéla. Ik ken hier veel artiesten van verschillende nationaliteiten, waaronder verschillende Congolezen. Soms van hetzelfde land, hebben ze toch elk hun stijl. Dat hangt af van de mensen rond hen, de periode, hun politieke opvoeding.
Naast techniek vind ik dat je inspiratie moet hebben.
Het gaat niet om één mens, de politiek moet aan de verwachtingen van het volk beantwoorden.
Wat vind je van Saint Soley, de beweging van boeren die fel gekleurde spontane taferelen schilderen?
Ja, ik ken Tiga, ik heb hem wel eens ontmoet hier in België, maar hij zal mij niet kennen. Tja, wanneer is iemand artiest? Alle mensen die iets maken, zijn artiesten. Neem nu een ambachtsman die een recho (metalen kookvuurtje voor houtskool) maakt. Dat is een echte sculptuur. Kunst ontstaat niet alleen in de beslotenheid van een atelier.
Het rummetje was lekker pikant, we kaarten nog wat na over de tentoonstelling die hij samen met Jean-François Versailles opzet in Hotel Van Belle. Hij kleeft nog een kleurcopie van één van zijn schilderijen op een uitnodiging en drukt die in mijn handen. Ik beloof hem zeker naar de vernissage te zullen komen op 7 december 2000. Hier, zegt hij, nog een dia van één van mijn schilderijen om bij je artikel af te drukken.
Met een blij gevoel dat Bénéla het hier goed doet en met een beetje meer liefde voor Brussel neem ik afscheid van een aangename man.