Na 39 jaar Haïti…


Foto: PF Bentley

Getuigenis: Paul Boucaert (Scheut)

Ik voel me niet geroepen om na 39 jaar Haïti mijn memoires te schrijven. Wat ik hier op papier zet, zijn gewoon wat losse gedachten, een beetje trachten te verwoorden van wat er nog altijd van Haïti in mij blijft leven en mij doet leven. Dat wil dan ook zeggen dat wat volgt heel subjectief is, en door iemand anders heel verschillend zou kunnen ingevuld worden. Ook besef ik wel dat ik met de jaren zelf nogal wat veranderd ben, en dus ook mijn perceptie van de Haïtianen, van de situatie van het land en zo meer. Om het met een heel simpel voorbeeld te zeggen: als men dag in dag uit met kleurlingen te doen heeft, dan kijkt men niet meer op als men een kleurling ziet, maar wel als er een blanke verschijnt.

Eerst en vooral leeft er in mij grote dankbaarheid omdat de Haïtianen mij in hun land ontvangen hebben, ik, een vreemde snotneus die dacht dat hij het nu eens zou veranderen ginder achter. En als ik zeg “ontvangen”, dan is dat veel méér dan mij op hun grondgebied toelaten, dan is dat echt alles gedaan hebben, met véél geduld en begrip, opdat ik mij thuis zou voelen, opdat Haïti mijn thuis zou worden.

Vreemdeling, missionaris, voodoo

Als westerse missionaris sta je, willen of niet, in een dubbelzinnige situatie: enerzijds ben en blijf je vreemdeling, die bovendien in een machtspositie staat als verantwoordelijke van een kerkgemeenschap, maar ook door je financiële mogelijkheden. Maar anderzijds gaat het je om het meest diepe en eigenste van de mens: het leven en de zin ervan.

Zo komt het er iedere dag opnieuw op aan je evenwicht te bewaren: je ervan bewust zijn en blijven dat je een vreemdeling bent – de bekoring kan groot zijn om Haïtiaantje te gaan spelen -, maar tegelijkertijd vol respect zoeken naar een zo groot mogelijke nabijheid, naar een zich laten opnemen en binnengaan in het dagelijkse leven van het volk en wat de mensen zoal bezielt.

En zo word je automatisch geconfronteerd met voodoo. Niet op de eerste plaats met de voodoo als godsdienst, maar met voodoo als grondlaag van de Haïtiaanse manier van leven, denken en handelen. Zoals het joods-christelijke gedachtegoed verweven is met de Europese cultuur, zo is het onmogelijk voodoo en Haïtiaanse cultuur uit elkaar te halen. De manier waarop men omgaat met ziekte en dood, met de overledenen, de onderlinge relaties, de familiebanden, de houding tegenover God, natuur, werk, tijd, conflicten en zo meer is eigen aan hun cultuur, en daar moet je als vreemdeling eerst en vooral heel eerbiedig en respectvol leren tegenover te staan, stil zijn, zwijgen, om van daaruit stilaan hier en daar wat proberen te begrijpen, om zo naar een dialoog toe te groeien waar beiden verrijkt kunnen uitkomen. Dank, Haïti, dat je mij die kans gegeven hebt.

Globalisering

Het is klaar dat er in al die jaren veel veranderd is. De invloed van buiten af, van de zogenaamde diaspora (dat zijn de Haïtianen die in het buitenland leven), van de globalisering ook, is heel sterk en kleurt steeds meer en meer de levenswijze van het volk, zeker in de stad, met als gevolg een steeds kleinere invloed, om niet te zeggen het bijna verloren gaan van heel wat traditionele waarden, ook al omdat vele ervan ogenschijnlijk geen oplossing meer brengen voor wat men vandaag beleeft.

Het individuele krijgt meer en meer de overhand: “vwazinaj se fanmi” (buren zijn familie) staat zeker niet meer vooraan in de manier waarop men samenleeft, zeker niet in de stad. Ook de armoede speelt daarin sterk mee. Zo hoorde ik bijvoorbeeld onlangs nog in een vergadering van leiders van de kerkelijke basisgroepen in verband met “manje kuit pa gen mèt” (het eten dat klaar op tafel staat, heeft geen meester, iedereen mag dus komen aanzitten), dat – doordat men zelf niet genoeg heeft – men het eten wel eens snel durft verstoppen als er iemand onverwacht aankomt… om niet te moeten delen. Er is zeker nog veel solidariteit, maar toch ook een duidelijke trend naar meer individualisme… Voor wat hoort wat. Zo zien we dat het “kombit sisteem” (samen gratis mekaars stuk land bewerken) het heel moeilijk krijgt omdat de mensen zo veeleisend worden in verband met het eten dat men aangeboden krijgt, dat het voor vele mensen niet meer mogelijk is een kombit te organiseren wegens te hoog oplopende kosten.


Betoging tegen de EPA's (Economische Partner Akkoorden met Europa), 15 oktober 2007 (foto: Joan De Bruyckere)

Mondigheid en uithoudingsvermogen

Anderzijds komt de onderdanige, zich in zijn lot schikkende Haïtiaan van tijdens de Duvalier dictatuur meer en meer op voor wat hij wil, en is bereid er voor te vechten (jammer genoeg soms ook letterlijk). Hij heeft zijn fierheid, zijn zelfbewustzijn bewaard, maar van de andere kant is hij sterk gefrustreerd omdat hij niet uit de put weg geraakt ( … en dus maar zondebokken zoeken!).

Het volk is mondig geworden, en daar heeft de kerk zeker haar rol in gespeeld. In de jaren zeventig, tachtig heeft de Kerk mijns inziens een enorme dienst bewezen aan het Haïtiaanse volk: ze heeft het volk ruimte, methodes en middelen gegeven om zich uit te drukken (laten we niet vergeten dat we dan nog volop in de dictatuur leefden), zich te organiseren, zich bewust te worden van zijn eigenwaarde en macht. Het bracht een ongelooflijke creativiteit teweeg, en dat op alle gebied. Het heeft een grote rol gespeeld in het komaf maken met het regime van de Duvaliers.

Jammer dat dit alles, voor een groot deel, en door allerhande oorzaken, niet tot echte verandering geleid heeft, maar in feite is blijven steken in een elkaar wegduwen om zelf aan de bak te kunnen komen… tot de dag van vandaag toe. En dit is een grote pijnlijke frustratie die ik deel met een groot deel van het Haïtiaanse volk.

Maar dat wil niet zeggen dat we de armen laten hangen. Integendeel. Ik heb zeker de laatste jaren steeds meer en meer, en steeds opnieuw met veel bewondering naar de kleine Haïtiaanse boer opgekeken omwille van zijn niet kapot te krijgen uithoudingsvermogen. Ieder jaar opnieuw alles wat hij bezit en zichzelf volledig inzetten in de hoop dat de oogst goed zal zijn en hem en zijn familie in leven zal kunnen houden. Veel te dikwijls mislukt dan die oogst, en is hij dus alles kwijt, en toch vindt hij opnieuw de moed en het nodige materiaal (hoe hij dat doet, is en blijf een onoplosbaar raadsel, maar hij doet het) om opnieuw zijn veld te bewerken, te zaaien en te planten, met opnieuw de hoop dit het dit keer beter zal zijn.

Dat voorbeeld stond mij steeds voor ogen en heeft mij gesterkt, en steun voor mij betekend, als er al eens moeilijke periodes waren van tegenkantingen en/of mislukkingen. Maar ik heb mij ook, zoals mijn confraters Scheutisten, altijd gesteund gevoeld door vele van mijn medewerk(st)ers die, ondanks hun eigen soms heel grote problemen, toch niet wilden afhaken, zich bleven inzetten voor datgene waaraan we samen aan het werken waren. Ik denk bijvoorbeeld aan mijn beginperiode in Grosse-Roche, als we ons samen afvroegen: gaan we verder met de kerkelijke basisgroepen, proberen we ze opnieuw op te starten na alles wat er gebeurd is? Met welk een sérieux, maar ook met welke vurigheid er daarover nagedacht en gediscussieerd werd! En eens de beslissing genomen: met welk een inzet eraan gewerkt werd, vooral door diegenen die enkele jaren terug geslagen werden en in de gevangenis waren beland, diegenen die veel geleden en verloren hadden, voor enkele zelfs een familielid, net omwille van hun inzet voor die gemeenschappen.

Alles bij elkaar Haïti is een land zoals vele andere landen, zij het op zijn manier. Het Haïtiaanse volk is een volk zoals die vele andere volkeren, zijn het op zijn manier. Men vindt er goede kanten en zwakke kanten, solidariteit en egoïsme, mensen die zich inzetten en profiteurs… zoals overal elders. Talent is er zeker, mogelijkheden ook wel, maar heeft Haïti wel de nodige ruimte en hulp gekregen om dit talent te laten open bloeien, het echt te kunnen benutten? Werd Haïti niet, door die landen die zich de vrienden van het Haïtiaanse volk noemen, dikwijls geboycot uit eigen belang? Of zijn we dan toch weer bezig zondebokken te zoeken?

In ieder geval voor mij is het klaar: iemand die in Haïti, met en temidden van het Haïtiaanse volk heeft mogen leven, is een“gelukzak”. Pèp Ayisyen mèsi anpil anpil anpil!

Paul Bouchaert
1 december 2008