Het dansende oog

Vroeg in de morgen, kort na zonsopgang, staan de twee muilezels gezadeld en reisklaar. Voor hen, en ook voor hun ruiters, wordt het een zware dag. De reis gaat naar de verste buitenpost, bijna vijf uur stappen naar het ontoegankelijke gebied van Angoman. De heenreis gaat over een paar moeilijke bergtoppen, de terugkeer is vermoeiend onder de stekende tropenzon. Zors is mijn reisgezel, hij zorgt voor de dieren en kent de streek als zijn broekzak. Vandaag gaat hij mee naar de buitenpost, er is immers politieke spanning in het land en dan gaat niemand alleen op stap. “Je weet maar nooit.”, zeggen de mensen.

Wie ooit de tocht naar Angoman heeft gedaan, vergeet dit ontoegankelijke gebied nooit meer. Je beste gids is de muilezel, hij gaat vlug tussen de rotsstenen en stapt zelfzeker langs de diepste ravijnen. De woeste natuur is indrukwekkend en het is alsof de tijd sinds lang stilstaat in dit gebied. Geen enkele toerist komt deze richting uit. Wat in de rest van de wereld gebeurt, dringt hier niet door. Misschien heeft zelfs God dit stukje wereld vergeten. Bij elke tocht naar Angoman vraag ik me af of hier geboren worden wel een geschenk is.

Bij onze aankomst zijn heel wat mensen verzameld bij de buitenpost. De begroeting is spontaan en duurt een tijdje. Er zijn vele vragen en antwoorden over de gezondheid, de familie, het werk en vooral het weer. Niemand is gehaast en bezoek is geen dagelijks gebeuren in dit afgelegen gebied. De vergadering zelf gaat over belangrijke dingen zoals catechese, liturgie, alfabetisering en de werking van de verschillende groepen. Tussendoor komt de oogst van bruine bonen en de prijs van geiten ter sprake. Bonen en geiten zijn van levensbelang in dit gebied. De secretaris van de groep doet zijn best om een goed verslag te maken, maar schrijven is zwaar werk voor hem.

In de vroege namiddag keren we terug naar huis. De zon staat loodrecht boven ons, het is windstil en drukkend warm. De berg afdalen, is vrij lastig en zelfs gevaarlijk. Maar Zors heeft goed voor de rijdieren gezorgd. Hij heeft hen laten rusten in de schaduw en hij heeft iemand een paar centen gegeven om wat suikerriet te kopen voor de dieren. Als ik wil vertrekken, komt Zors heel gewoon naar me toe en zegt dat er iemand gestorven is. Neen, hij weet niet over wie het gaat of waar het huis van de overledene staat, maar hij is er zeker van dat in de streek iemand is gestorven. Zijn oog danst voortdurend en dat is voor Zors het bewijs dat er een overlijden is. En inderdaad, zijn rechteroog knippert voortdurend, en er loopt vocht uit. Ik begrijp het verband niet en stel voor een papieren zakdoekje uit de reistas te nemen om het vuiltje uit zijn oog te verwijderen. Maar Zors maakt me duidelijk dat er geen stofje of insect in zijn oog is, maar dat, als iemand in de streek sterft, zijn oog danst en er vocht uit loopt. Het doet geen pijn en na een tijdje gaat het vanzelf over. Ik knik alsof alles nu duidelijk is, maar ik versta er natuurlijk geen snars van.

Onderweg praten we heel weinig, in feite geniet ik van dit woeste en ontoegankelijke gebied. De natuur nodigt uit tot stilte en meditatie. Onderweg bemerk ik toevallig dat er geen enkel oogprobleem meer is bij mijn reisgezel, in feite was ik dat dansende oog al lang vergeten.

Terug thuis vernemen we een verschrikkelijk gebeuren. In dit gebied waar iedereen iedereen kent en waar iedereen zich veilig voelt, is een erge misdaad gepleegd. “Met politiek weet je maar nooit”, zeggen de mensen en wellicht is het waar in deze tijd van politieke spanning. Een man is vermoord, men heeft hoofd, lichaam en de klederen op verschillende plaatsen begraven. Het slachtoffer is iemand uit een ander dorp, maar de feiten zijn gepleegd ver buiten zijn streek. Het lijkt een perfecte misdaad, maar een bejaarde man, verstopt achter een boom, had iets verdachts bemerkt. Zo was de misdaad vrij vlug opgelost.

Zelfs hoogbejaarde mensen hebben nooit zo’n erge misdaad gekend in de streek. Het nieuws over de moord loopt als een vuurtje door het hele heuvelland. Iedereen is diep onder de indruk – alleen mijn reisgezel Zors blijft vrij kalm bij het hele gebeuren. Hij was voorbereid op een of ander bericht, want zo hevig had zijn oog nog nooit gedanst. In zijn blik is een stuk tevredenheid, want de misdaad is het proefondervindelijke bewijs dat de uitleg over zijn dansende oog juist is. Als hij naar mij glimlacht, is het alsof hij wil zeggen dat een blanke nog heel wat kan bijleren. Ook deze stelling is nu proefondervindelijk bewezen.

Raymond De Caluwé
1 maart 2006

Meer artikels uit deze rubriek