Het Hoedje

Senswa heett zich – letterlijk – krom gewerkt. Het is hard labeur op de akker om elk kind elke dag een bord rijst te bezorgen. Senswa en zijn vrouw staan er versteld van hoeveel die kinderen kunnen eten, het is alsof dat bord rijst elk jaar een verdieping hoger moet zijn. Dat lukt niet altijd, af en toe is het gezin verplicht een maaltijd over te slaan. In het voorjaar, bij het opheffen van een zware last, schoot een scherpe pijn onderaan in
Senswa’s rug. Sindsdien loopt hij licht voorovergebogen en de pijn gaat maar niet weg.

Gelukkig zijn er in het gezin twee grote dochters die weten wat werken is, ook een paar van zijn broers steken een handje toe op het veld. In het binnenland van Haïti is iedereen boer. Ook de enkele intellectuelen en middenstanders in het dorp zijn op de eerste plaats “peyizan”. De hoofdonderwijzer, de vrederechter, ja zelfs de verpleegster vind je ‘s morgens vroeg op hun stuk grond. Ook Arol, de enige vrachtvervoerder, heeft een akker en volgt nauwgezet het wisselen van de seizoenen.

Het hoofdberoep van Senswa is dus boer, daarnaast is hij kleermaker. Dat nevenberoep is een soort seizoenarbeid. In de periode van de eerste communie en bij het begin van het schooljaar heeft de kleermaker heel wat maat- en verstelwerk. Daarbuiten is het minder druk, dan naait hij af en toe een wit hemd met lange mouwen voor een of ander feestelijk gebeuren.

Volgens Senswa zorgt de boer ervoor dat er eten op tafel komt, de kleermaker maakt dat er af en toe centen in het bakje zijn – en centen zijn er nodig als je schoollopers hebt.

Die vervelende rugpijn maakte Senswa gehandicapt voor het zware veldwerk, maar in zijn naaimand lag nog heel wat verstelwerk. Ook zijn stoffen hoedje, ooit gekocht op de tweedehandse markt, wachtte al lang op reparatie. Met zorg zette Senswa een nieuwe boord aan het hoedje. De kleurencombinatie was zo mooi dat de oudste dochter haar vader een complimentje maakte. Zelfs een paar mannen vroegen naar zo’n hoedje.

Toen ging er een lichtje branden bij de kleermaker.

Van ‘s morgens tot ‘s avonds ging de man aan de naaimachine zitten en maakte stoffen hoedjes. Op korte tijd kwam een familiebedrijfje op gang. Vrouw en dochters zochten en kochten mooie lapjes stof- ook de kleurencombinaties was hun taak. De perfecte afwerking was voor Senswa, de meesterkleermaker. De hoedjes waren mooi, soms verrassend kleurrijk. Met een halfbrede boord waren ze ook een goede bescherming tegen de zon.

De etalage was een doodgewone koord, opgespannen voor het huisje. Elke dag hingen er nieuwe hoedjes, elke dag kwamen er kijkers en kopers.
Vanaf drie stuks kreeg je korting. Enkele vrouwen verkochten er wekelijks op de markten in de naburige dorpen.

Met de eindejaarsfeesten verbleef in het dorp een bezoeker afkomstig uit een verre provincie. Hij raakte maar niet uitgekeken op Senswa’s werk, kocht uiteindelijk heel de etalage op om in zijn streek verder te verkopen.

Had Senswa in een ander land gewoond, dan nam hij wellicht een patent op zijn hoedjes en had hij zeker al reclame gemaakt in de krant of een lichtreclame aan de deur.

Zo’n vaart zal het wellicht niet lopen, maar als er ooit elektriciteit komt daar in heuvelland, zal de kleermaker zich wel een moderne naaimachine aanschaffen, want met dat pedaalmachientje kan hij de groeiende vraag moeilijk bijhouden.

Senswa weet het niet, maar wij koesteren stille bewondering voor hem. Hij verdient een prijs van de “creativiteit”. In het heuvelland doet iedereen juist hetzelfde als de vorige generatie. Landbouw, kopen en verkopen, timmeren en metsen, het gaat al generaties lang op dezelfde manier, maar Senswa heeft iets fantastisch gedaan. Hij heeft een gat in de markt gezien, dat zijn leven totaal heeft veranderd.

In het golfplatenhuisje woont nu een gezin dat de overlevingscultuur voorbij is, men praat er over de toekomst van de kinderen. Senswa loopt nog wat voorovergebogen, maar we geven hem alvast een staand applaus.

Raymond De Caluwé
1 september 2001

Meer artikels uit deze rubriek