"Ik ben op straat, zoals alle anderen"

Op bezoek bij de Action Catholique Ouvrière

In 2004 zal Haïti 200 jaar onafhankelijkheid vieren; de verslagen Fransen verlieten hun kolonie en de eerste zwarte republiek werd opgericht op 1 januari 1804. De toenmalige grote koloniale machten konden dit niet op prijs stellen. De jonge republiek werd het eerste oefenveld voor het neokolonialisme.

Recenter hebben de superdictators Duvalier het land geruïneerd, en de hoop die opleefde onder Jean-Bertrand Aristide en zijn “Lavalas” is in rook opgegaan. Het land gaat door een diepe crisis en is het armste van de regio. In deze moeilijke situatie levert ACO-Haïti moedig werk en is het een bescheiden teken van hoop.

Alle katten zijn grijs

Mijn gespreksgenoten zijn sterk getekend door de impasse waarin het land zich bevindt. De militaire staatsgreep van 1991 heeft de ontkiemende democratische beweging (na de dictatuur van de Duvaliers) ontmanteld. De basisorganisaties hebben een hoge prijs betaald. Veel leiders zijn verdwenen, andere zijn wegqetrokken, vooral naar de VS. De civiele maatschappij, het middenveld, is zeer zwak en breekbaar: “De vorming van nieuw kaders is primordiaal. We moeten waakzaam zijn tegenover de machthebbers om een nieuwe dictatuur te verhinderen.” Ik ben in Haïti voor een vergadering van de Caribische Codrdinatie.

De getuigenissen van de vertegenwoordigers van de beweging die ons ontvangt, zijn treffend: “We gaan door een periode van ontgoocheling. We moeten alternatieven voorbereiden. Onder de militaire dictatuur waren de stellingen en doelstellingen duidelijk. Nu zijn alle katten grijs. We moeten op de lange termijn werken.”

De groep van Jeanne-Lucy

De hoofdstad Port-au-Prince telt meer dan twee miljoen inwoners (van de acht miljoen in het land). De grote meerderheid leeft in de sloppenwijken.
Jeanne-Lucy, vice-voorzitster van ACO, woont in één van die wijken en nodigt me uit om haar groep te bezoeken. Deze vergadert elke zondag van 15 tot 17 uur in een parochieschool. Jacques en Amil begeleiden me. Zeventien personen, de meerderheid vrouwen, nemen deel aan de vergadering. De individuele voorstelling van de leden is een directe confrontatie met hun levensomstandiqheden en hun strijd om te overleven. Bijna niemand heeft een vast inkomen. Vier van hen hebben gewerkt in assemblagebedrijven, maar hun bedrijf sloot de deuren reeds acht of tien jaar geleden. Ze verkopen kleine dingen in de straat, drijven een handeltje, leven van dag op dag.

Paul is metser, maar heeft weinig werk; de cement is te duur. Viergemène werkte als huispersoneel. Zij deed de was. “Ik heb dat moeten laten, ik doe nu een klein handeltje. Ik voelde me erg moe, het was te zwaar geworden.” Ze verdiende 750 gourdes (30US$) per maand. We maken de rekening op het bord: je hebt 15 gourdes nodig voor een maaltijd…

Er zijn veel grote families in de groep vertegenwoordigd, met drie, vijf of zes kinderen. Verschillende vrouwen staan er alleen voor met de kinderen. Het is een dagelijkse strijd om de familie te voeden. En er zijn altijd andere behoeften. “Ik doe bovenmenselijke inspanningen om mijn kinderen naar school te kunnen sturen.”

De laatste van het gezelschap die zich voorstelt, eindigt met de zin: “Ik ben op straat, zoals alle anderen.” Die woorden staan gebeiteld in mijn herinnering.

De menselijke waardigheid laten overleven

Deze lange voorstellingsronde belet ons niet om met elkaar mee te leven. Eén van de leden heeft haar zoon verloren in een ongeluk. Ze had geen cent. De solidariteit onder de leden van de groep heeft de vrouw recht gehouden, o.a. door een omhaling.

Ze zoeken een ruimte voor een alfabetiseringscursus en denken eraan samen te leggen om de huur te kunnen betalen. “De scholen zouden hun lokalen moeten ter beschikking stellen voor dergelijke initiatieven.” De wijk werd dooreen geschud: de breuk van een hoogspanningskabel maakte 11 doden. De begrafeniskosten werden betaald door de maatschappij. De lokale autoriteiten wilden daar vier andere lijken bijschuiven om de vergoeding in hun zak te steken. De jongeren in de wijk hebben daar fel op gereageerd.

Er is een hele discussie over het huisvuil in de straten. “De openbare dienst werkt niet; bij de leiders is de wil er niet. Wij hebben ook onze verantwoordelijkheid. De mensen gooien het huisvuil her en der. Ze moeten worden gemotiveerd.” Enkele leden hebben deelgenomen aan de vergadering van het wijkcomité. Er werd voorgesteld om een kleine bijdrage te vragen om zwarte zakken te kopen; een vrachtwagen kan die dan ophalen. “Zeggen dat we niet kunnen betalen, is een excuus. Er zijn er die niet werken en toch naar de film gaan.” “We zijn té afhankelijk van de staat, we moeten zelf de zaken in handen nemen.”

De groep gaat verder door op de rol die de ACO moet spelen. “We zijn geen lid van de ACO voor eigen voordeel. We moeten de problemen proberen te begrijpen en samen naar een oplossing zoeken”. “De ACO moet meer doen dan vergaderingen organiseren. Wij moeten de beslissingen beïnvloeden, en niet enkel over het huisvuil. Het moet een permanente dynamiek zijn.” Eén van de leden zegt: “Wanneer we verenigd zijn, doet dat plezier aan God. Wij werken voor een waardig leven van elke mens”. En effectief, deze groep doet de menselijke waardigheid overleven.

Een lange tocht

Het is 6 uur in de ochtend. Fanfan, Amil, Jeanne-Lucy en ikzelf gaan op weg voor een bezoek aan de groep van Fond Baptiste, helemaal in de bergen (70% van de bevolking leeft op het platteland). Terwijl we door de stad rijden, zien we duidelijk hoe de informele economie de stoepen en straten inpalmt. De strijd voor het overleven begint. Bij een stopplaats verdringen zich 24 mensen rond de bus om iets te kunnen verkopen. De inscripties op de bussen blijven me bij: “Jezus is het licht”, “Christus is mijn redder”, “Verenigde harten”…

We zijn te afhankelijk van de staat, we moeten zelf de zaken in handen nemen

We nemen achtereenvolgens drie bussen om aan de plek te komen waar Joanesse ons opwacht om dan een voettocht van vijf uren aan te vatten. De zon brandt zonder medelijden en het pad is soms heel steil. Nooit heb ik zo gezweet. Wanneer ik aan het einde van mijn krachten ben, heeft de ezel die onze bagage draagt de goedheid om mij ook nog een eindje te dragen. Mijn makkers hebben genoeg adem om ook nog te zingen.

Joanesse is een merkwaardig man, erg geëngageerd en diep gelovig. De ontvangst in zijn familie is heel hartelijk. Het leven is er niet makkelijk. Ze moeten leven van één hectare bewerkbare grond (de gemiddelde oppervlakte waar boeren in Haïti kunnen over beschikken is minder dan één hectare!). Er is geen elektriciteit en een bron met drinkbaar water is op minstens twee uur lopen. Ze verkopen de groenten die ze verbouwen op de markt in Port-au-Prince; aan het einde van de dag zijn ze verplicht gelijk welke prijs te aanvaarden.

Joanesse toont ons een koffiestruik: “De mensen krijgen bijna niets voor hun koffie. De prijzen zijn beneden alles en vaak worden vervalste weegschalen gebruikt. Wanneer een boer zijn koffie moet verkopen vóór de ooqst, omdat hij geld nodig heeft, wordt die prijs met bijna nog eens de helft verminderd. We hebben behoefte aan een bank voor landbouwkrediet.”

De groep van Fond Baptiste komt elke maand samen. De vergadering van deze avond is uitzonderlijk. De achttien aanwezige leden stellen zich voor. Het zijn bijna allemaal boeren, op drie onderwijzers na. Het aantal kinderen is vrij hoog. Er zijn meerdere families met vijf, zes, zeven kinderen. Het belanqrijkste probleem, dat steeds weer wordt herhaald, is dat ze geen geld hebben om duur zaaigoed te kopen. Daardoor zijn zij verplicht zich in de schulden te steken. Het geld om een werktuig te kopen, moet worden bespaard op wat ze eten.

Er is het probleem van de middelbare school: “We moeten onze meisjes naar de stad sturen. Het is erg duur en zeer gevaarlijk. Ze zijn ook niet begeleid. Er zijn veel vroegtijdige zwangerschappen en we kennen de vader niet, wat het probleem nog verergert.” Ze tonen ons ook hoe ze een zwaar zieke naar het ziekenhuis moeten dragen: ze nemen een ladder of een deur, leggen daar de zieke op en dalen zo het bergpad af, onder de brandende zon of onder de regen. Het gebeurt dat de zieke al sterft vóór ze aankomen.

Onze reden van bestaan

De meerderheid van de leden van deze groep heeft enkele maanden geleden een driedaagse vorming gevolgd, georganiseerd door de beweging. “Dankzij deze vorming kunnen we de anderen helpen om zich te verdedigen tegen de uitbuiting”. De noodzaak van een coóperatieve beweging is duidelijk geworden. Ze moeten nu onderzoeken hoe en met wie ze die kunnen realiseren.

s Anderendaags in de ochtend, wanneer we opstaan, zijn er al 17 mensen in de koer van Joanesse voor een alfabetiseringscursus, ze komen vijf daqen per week voor twee uur. We bezoeken nog een ander alfabetiserings-‘centrum’, drie privé-scholen, de staatsschool (met 85 tot 125 leerlinqen per klas!) en de parochie.

Joanesse is een echte animator in zijn streek. Zijn geloof is de fundering van zijn engagement: “Jezus is een inspiratiebron die ons kan helpen om uit onze situatie te geraken.”

ACO-Haïti moet in zeer moeilijke omstandigheden werken. De beweging staat voor een enorme uitdaging: mensen vormen die zich niet neerleggen bij de huidige situatie, die erin slagen zich te organiseren én samen te werken om hun rechten te verdedigen én zich een betere toekomst te verzekeren.

Het is onze missie, het is onze reden van bestaan.

Marcef Cloet (INFOR nr.190, juli-augustus 2002)
Vertaling en bewerking: Rhoddy Petit

René Smeets
1 september 2002

Action Catholique Ouvrière maakt deel uit van de Mouvement Mondial des TravailLeurs Chrétiens.