Oog in oog met een zombie


Begraafplaats Cap Rouge (foto: Liesbet De Pooter)

Een goed rijdier brengt je na drie uur van de provinciestad naar Pablokal. Die buitenpost is zeker niet het uiteinde van de wereld, maar toch is het een afgelegen gebied met een vrij gesloten bevolking. Alleen de hanengevechten van Pablokal zijn bekend tot ver in de omgeving. Bij een bezoek blijven we meestal twee of drie dagen. Dan is er een viering met zang en dans, soms zijn er ook doopsels en huwelijken. We volgen er ook alfabetiseringsgroepen en “ti legliz”. Bij het licht van de oliepit luisteren we ’s avonds naar de vele verhalen.

Als je in Haïti een tijdje naar de dorpsvertellers luistert, weet je dat de mensen in een heel andere wereld leven. Ze hebben schrik van wat ze horen en zien, maar vooral van wat ze niet zien, maar vermoeden. ‘s Avonds, rond de oliepit in Pablokal, hoor je de laatste moppen en verneem je ook wat de mensen allemaal hebben gezien rond het kerkhof en aan de kruispunten van de wegen. Dok Ferdinand , een oude legerbrancardier, reist mee met een grote reistas vol medicijnen voor de bevolking. Hij is onze leidsman naar Pablokal, maar ook naar de wereld van vermoedens en mysterie. Meestal rijdt Dok Ferdinand met zijn muilezel naast ons, hij lacht en vertelt de hele weg lang. Soms stopt het gesprek midden in een woord en wijst hij ernstig naar de grond. Hij doet teken om hem te volgen en in een wijde kring gaat hij rond de voodootekens.

Er hangt ditmaal een heel speciale sfeer over Pablokal. In kleine groepjes komen de mensen stil en schuchter naar de buitenpost. Jacob, één van de leiders in de gemeenschap, komt naar mij toe en zegt dat er een verschrikkelijk probleem is. Vorige week is een zombie in de streek gekomen en sindsdien is elk normaal leven gedaan, niemand voelt zich nog veilig en gerust. We kennen elkaar vrij goed en met nadruk zeg ik Jacob dat ik toch niet alle praatjes geloof. Met nog méér nadruk zegt hij dat het zeker niet gaat over praatjes. Het gaat over zijn eigen kozijn Eribert –“Onze vaders zijn broers en ik heb de uitvaart geleid”, zegt hij. Dan verklaart hij bijna plechtig: “Die Eribert, die ik zes jaar geleden begraven heb, is nu levend terug in ons midden.” Jacob vertelt nog dat straks de moeder met haar zoon zal komen en men verwacht dat de père een gebed zal zeggen over de zombie om hem terug normaal te maken.

Mijn hut in Pablokal heeft twee kamertjes. Eén kamer doet dienst als bureau; er staat een tafel en een paar stoelen. Men heeft de zombie op een stoel laten neerzitten. Ik kom binnen, trek de deur achter mij dicht en ga rechtover de man zitten. Ik kijk hem recht in de ogen en probeer een gesprek aan te vatten. “M pa pi mal – ik maak het nog zo slecht niet”, zegt hij als ik vraag hoe hij het stelt. Verder verneem ik nog dat zijn moeder Madame André is en daarmee is het gesprek afgelopen. De jongeman kijkt naar hetzelfde punt op de grond. Het is precies zoals het beschreven staat: een zombie heeft geen geheugen meer, kan geen gesprek voeren en kijkt niemand in het gelaat.

Een vaste formule om over een zombie te bidden, is mij onbekend. Ik heb me zelden zo hulpeloos gevoeld en heb toch geprobeerd iets zinvol te zeggen. Of het gebed iets uitgehaald heeft, weet ik niet maar wel stond ik bij de mensen van Pablokal plots in hoog aanzien. De père had het aangedurfd om heel alleen in een kamer te zijn met een zombie… hij heeft zelfs de deur dichtgedaan.

Jaren later kwam ik toevallig Jacob nog eens tegen. Het was een hartelijk weerzien en, zoals gebruikelijk, vroeg ik hem hoe het was met zijn gezondheid, zijn vrouw en kinderen. Daarna vroeg ik naar zijn kozijn. “Hij leeft nog”, zei Jacob” “gaat elke dag naar het veld, werkt er heel alleen en neemt geen deel aan het sociale leven.”

Je kind als zombie zien terugkomen, is voor mensen uit het binnenland het grootste verdriet, nog groter dan je kind zien sterven. Iemand tot zombie maken, is voor professoren uit de hoofdstad het grootste misdrijf, nog groter dan een moord. Maar dat grootste misdrijf is niet in de wetgeving en ook niet in de rechtspraak vermeld.

De ontmoeting in Pablokal is een ontmoeting om nooit te vergeten. Een verborgen camera of een goede bandopnemer hadden wellicht voor zeldzaam wetenschappelijk materiaal kunnen zorgen.

Raymond De Caluwé
1 september 2009

Meer artikels uit deze rubriek