Een nieuwe vrijhandelszone aan de grens met de Dominicaanse Republiek?

De Haïtiaanse en Dominicaanse overheid lopen sinds enige tijd warm voor de uitbouw van een nieuwe vrijhandelszone in het grensgebied van beide landen. Terwijl aan Dominicaanse zijde berichten over de investeringen ruim in de pers kwamen, werd er in Haïti met geen woord over het initiatief gerept totdat het nieuws uitlekte een paar dagen vóór President Aristide op 8 april de “eerste steen” zou leggen in gezelschap van de Dominicaanse president Hipolito Mejia.

De vrijhandelszone in de Maribahoux-vlakte is een eerste van een reeks initiatieven van het Hispaniola Fonds.

Het gaat om een initiatief waarbij schuld geruild wordt voor ontwikkelingsgerichte investeringen. Een deel van die schuld van de Dominicaans Republiek en Haïti bij bilaterale en internationale geldschieters, vooral de VS en de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank, wordt ondergebracht in het Hispaniola Fonds en omgezet in financiering van ontwikkelingsgerichte initiatieven. Het initiatief komt van een van de grootste Dominikaanse industriëlen, die het idee voorlegde aan zijn overheid en aan de VS.

In het geheim was er ook overleg met President Aristide. Het voorstel omvat een hele waaier van infrastructuurprojecten, herbebossing, waterbeheer, kleine en middelgrote ondernemingen en bouw van dammen, haven, autowegen en vrijhandelszones. Voorstanders beweren dat de investeringen alle sectoren in de beide landen ten goede zullen komen. Tegenstanders in Haïti beweren dat het initiatief niet veel werkgelegenheid zal opleveren.

In de hoofdstad Port-au-Prince is er langsheen de weg naar de luchthaven ook een enorme industriezone met assemblagebedrijven. In de jaren ’80 werkten daar ruim 50.000 arbeiders. Vandaag zijn het er nog een kleine 12.000! Volgens de Dominicaanse pers is de motor achter het idee de Grupo M, een kledingbedrijf met zetel in Santiago (Dominicaanse Republiek) en de belangrijkste privé-werkgever met een omzet van 200 miljoen USD per jaar. Grupo M kentjaarlijks een belangrijke groei en men vraagt zich af waarom dit bedrijf in Haiti zou investeren?

Een deel van het antwoord is dat de Dominicaanse kledingsector slachtoffer wordt van het eigen succes en dat de invoerquota bereikt heeft die de VS opleggen om hun eigen markt af te schermen. Als de kleding echter in Haïti geproduceerd wordt, gaat het om “Haïtiaanse goederen”, en Haïti komt bijlange niet in de buurt van het maximale quotum voor de VS.

Een bijkomend winstpunt is dat de lonen aan Haitiaanse zijde beduidend lager zijn. Grupo M betaalt ongeveer 13 USD per dag in de Dominikaanse Republiek, wat heel wat meer is dan het minimumloon van 7 USD. In Haïti is het minumumloon maar 1,30 USD per dag. Dus zelfs al betaalt Grupo M het dubbele in de vrijhandelszone, dan nog spaart men 10 USD per arbeider per dag.

Haïtiaanse organisaties zijn sceptisch en beweren dat het creëren van werkgelegenheid in de streek niet opweegt tegen de vruchtbare landbouwgrond die zou verloren gaan. Alberta, verantwoordelijke van de boerengroep en van een vrouwenorganisatie in de Maribahoux-vallei, vertelt dat zij op een morgen in februari naar haar land ging en er een zwaar bewaakte groep functionarissen en zakenlui van beide landen aantrof, die beziq waren met opmetingen. Een paar weken later verscheen een bulldozer die de gewassen op de velden plat duwde.

De boeren vroegen de lokale overheden om uitleg, maar de burgemeester en raadsleden bleken van niets te weten. De Haïtiaanse bevolking en zelfs het parlement waren van niets op de hoogte, terwijl de president intussen handelde met Amerikaanse en Dominicaanse politici en zakenlui over een vrijhandelszone van meer dan 80 hectaren.

Vele lokale boerengroepen komen nu in actie tegen het initiatief. Zij zijn niet van plan hun velden af te staan. Het is een vruchtbaar, van water voorzien gebied, waar rijst, bonen, maniok, avocado, mango en bananen goede oogsten leveren. Mocht Haïti een degelijk landbouwbeleid hebben, dan zou deze streek rijkelijk voedsel kunnen produceren. Met de vrijhandelszone dreigt de bevolking nog meer afhankelijk te worden van voedsel invoer.

Bronnen: Latinaamerica Press en PAPDA, partner van Broederlijk Delen.

Greet Schaumans
1 september 2002