Het moeilijke nabuurschap tussen Haïti en de Dominicaanse Republiek


Foto: Hugo Stevens

Hispaniola: één eiland, twee naties

Het is armoe troef in Haiti. Het buurland, de Dominicaanse Republiek, is economisch veel beter af. Nogal wat Haïtianen willen daar hun kansen wagen. Gewiekste ronselaars spelen op dit verlangen in. Tegen grof geld brengen ze Haitianen illegaal naar de Dominicaanse Republiek. Als de grenspolitie kan worden verschalkt, wacht de ‘gesmokkelde’ Haitianen een zwaar leven. Net als hun landgenoten die eerder de stap zetten, overleven ze in werkkampen of op bouwwerven; ondergaan ze vernederingen en hebben ze af te rekenen met misprijzen en racisme. Met de regelmaat van een klok worden ze uit het land verdreven. Zo’n 700.000 Haïtianen en Dominicanen van Haïtíaanse afkomst permanent verblijven in de Dominicaanse Republiek.

Een portret.

Korte geschiedenis van de migratiestromen vanuit Haïti

De grote uittocht begon in het begin van de twintigste eeuw, toen Haïtianen geronseld werden om te gaan werken in de suikerrietvelden van Cuba. Na de Amerikaanse bezetting van het land in 1915 werden vele kleine boeren in het noordoosten onteigend, ten voordele van een grote Amerikaanse firma die er sisal wilde verbouwen. Velen, ontgoocheld en verontwaardigd, trokken weg richting Cuba. Na de revolutie bleven vele Haitianen in dat land wonen.

Begin jaren vijftig begon de emigratie richting Verenigde Staten: eerst de intellectuelen, later de middenklasse. Begin jaren zestig emigreerden tal van Haitiaanse leraren en professoren naar Afrika om de repressie van het Duvalieregime te ontlopen. Eind jaren zestig kregen we de fameuze uittochten van de haveloze ‘boat people’. In gammele bootjes trotseerden ze de oceaan. Velen lieten onderweg het leven.

De massale migratie naar de Dominicaanse Republiek begon in de jaren dertig. Dictator Trujillo had het bewind in handen genomen en begon met zijn later berucht geworden ingenio’s: grote plantages van suikerriet of andere producten, vóór de privatisering in handen van en beheerd door de Staat. Wie de geschiedenis een beetje kent, hoorde wellicht van de slachtpartij in 1937 waarbij duizenden Haïtianen op bevel van de Dominicaanse leider werden vermoord. De bloedige gebeurtenis doet denken aan de Brugse metten: wie het Spaanse woord “perejil” (peterselie) niet correct kon uitspreken (‘perechiel’), werd afgemaakt.

Haïtíaanse overheden misprijzen onderdanen

Achteraf beslisten de overheden van beide landen een vergoeding overeen te komen voor de slachtoffers van de moordpartij. De Haitiaanse regering verklaarde zich akkoord met de magere som van 10 pesos (25 BEF) per slachtoffer, of 750.000 pesos in totaal. Daarvan werden 275.000 pesos contant betaald. De rest zou betaald worden in schijven van 100.000 pesos, gespreid over 10 jaar.
De contante betaling werd door de regerende president Stenio Vincent in eigen zak gestopt; de rest werd nooit betaald.

Samengevat: de families van de slachtoffers zagen geen cent. Doorheen de geschiedenis herhaalt zich dit grondige misprijzen van de Haitiaanse elite voor zijn volk. De hele geschiedenis werden de kleine mensen beschouwd als uit schot, ploerten, primitieven… Deze houding versterkt natuurlijk de reeds zeer misprijzende kijk van de Dominicanen op de Haïtianen.

Bij de moord op 6 Haïtianen in juni 2000 in het stadje Guayubin kon er zelfs geen geld af om de slachtoffers een waardige begrafenis te geven in het dorp van hun familie. Het is ontzettend hoe weinig belang gehecht wordt aan het leven van een kleine Haitiaan. Van protest vanwege de Haïtiaanse regering was gewoon geen sprake. De geschiedenis blijft zich herhalen.

Haïtianen in het buurland

Voor een aandachtige bezoeker van de Dominicaanse Republiek zijn de Haïtianen overal te vinden. Op de bouwwerven in de periferie van de hoofdstad Santo Domingo vind je de meest recent aangekomen Haïtianen. Ze wonen in de huizen in aanbouw. Meestal zijn ze aangeworven door een consortium van Dominicaanse ingenieurs die rond de oude stad van Santo Domingo hele woonwijken neerplanten.

Deze consortia kopen de grond, voorzien in de infrastructuur en bouwen de huizen, met honderdtallen. De Haitiaanse arbeiders slapen er op de grond, op cementzakken of op ander zacht materiaal dat ze kunnen vinden. De barakken rond de bouwwerven zijn opgetrokken door Haitianen die al beter het klappen van de zweep kennen. Ze hebben hun logement opgetrokken uit bouwafval: oude balken, latten en golfplaten. Ook hun stapelbedden zijn gemaakt van afval.

Overdag is het er niet uit te houden van de hitte. Vuur maken om te koken gebeurt met (hout-)afval van de werf. Iedere barak telt 10 tot 15 bewoners. Als er een koppel bij is, krijgen die een kleine ruimte in dezelfde barak, afgeschermd met een stuk stof.

In het oude stadscentrum bevindt zich Klein Haïti, vroeger een zeer bloeiend Haïtiaans commercieel centrum, stilaan meer en meer ingenomen door de Dominicaanse vrouwen. ‘s Nachts gonst het er van de Haïtiaanse activiteiten. Velen komen er na hun dagtaak overnachten. Ze zijn reeds langer vertrouwd met het land en kennen elke uithoek. Het is ook de plaats van de kansspelen en waar ze vrouwen van lichtere zeden en lichtere kleur kunnen vinden…

Op het platteland vinden we de viejos: Haïtianen die al langere tijd in het land zijn. Net als hun ouders hebben ze hun hele leven niets anders gedaan dan suikerriet gekapt. Uitzonderingen bevestigen de regel. Sommigen gaan om met de trekossen die de karrenvrachten van het veld tot aan de treinsporen brengen. Anderen vullen de treinwagens waarmee de suikerrietstokken naar de fabriek vervoerd worden.
Ondanks het hardere werk zijn de jobs hier minder goed betaald. Het gemiddelde loon varieert van 50 tot 80 pesos (120 tot 200 BEF), terwijl een handlanger in de bouwsector 100 tot 150 pesos (280 tot 400 BEF) verdient.

De regering Fernandez zette een privatiseringsproces in gang dat voor de batey-bewoners werkloosheid en onzekere toekomst inhoudt. Enkele oudere arbeiders zijn er in geslaagd een maandelijkse werkloosheidsvergoeding vast te krijgen van de overheid, de vroegere eigenaar van de ingenio’s. De meeste suikerrietarbeiders hebben echter nog niets in de wacht kunnen slepen.


Uit de werkkampen, aan de rand van de suikerrietplantages, ontstonden de bateyes (foto: Greet Schaumans).

De viejos wonen in de bateyes, uit werkkampen gegroeide dorpjes in de plantages zelf. ledereen heeft er zijn lapje grond met een huisje. Rond het huis is er meestal een kraal. Hier wordt ‘s nachts de koe gestald die overdag langs de boorden van de velden graast. Soms zie je een varkenshok, een paar kalkoenen of kippen.

Een bezoeker waant zich hier in Haïti. De voertaal is nog steeds het creools, de gewoonten zijn Haitiaans. Koken gebeurt nog steeds op houtskool. In de bateyes vind je zowel een voodoo-tempel, een protestantse tempel als een katholieke kapel. ledereen bidt er even hard als in Haïti en vraagt dat God hun situatie zou verbeteren, dat ze een goede vrouw of man mogen vinden, dat ze in Santo Domingo mogen geraken,…

Net zoals in Haïti is er ook veel gekrakeel. Nu en dan probeert de een de ander de loef af te steken om hogerop te geraken, ondanks het felle racisme dat hen omringt. Hier zie je weer de ‘marrons’ (‘plantrekkers’) aan het werk, zij die langs alle mogelijke kronkelwegen proberen vooruit te geraken.

Naast de viejos, die er al een paar jaren wonen, er hun gezin hebben en er nog steeds van dromen om in Santo Domingo te leven, zijn er ook de kongo’s: de nieuw aangekomen rietkappers, geronseld voor de tijd van de suikerrietoogst. Zij zijn er het slechtst aan toe. Zij leven temidden van de rietvelden, geïsoleerd van de wereld, in kamers (!) van 3 bij 5 meter slapen ze met 8 à 10 op stapelbedden. In dezelfde ruimte of buiten wordt ook gekookt, op 1 kookvuurtje voor meerdere groepen van 8. Van sanitaire installaties is geen sprake. In de rietvelden is wc-ruimte genoeg… Met de eerste hanenkraai staan ze op en trekken naar het veld met hun jerrycan water. Pas tegen de avondschemering komen ze terug.

Niet alleen in de suikerrietstreek, ook meer naar het Noorden waar zich de koffie- en de cacaoplantages bevinden, vind je Haïtianen. Je ontmoet ze zelfs in de streek van de Pico Duarte op 3000 m hoogte. Daar leefde vroeger niemand. Maar de Haïtiaan is er gaan wonen, zoals de ‘marrons’ in de koloniale tijd. Zonder enig comfort hebben ze daar de Haïtiaanse ‘lakou’ neergeplant.

De wijze waarop ze daar wonen, tart alle verbeelding. Het huis is zwartgerookt. Het is er soms zo koud dat er moet gestookt worden. Alles gebeurt binnen, de kinderen worden er geboren aan de lopende band. Er lopen ook enkele blekere Dominicaanse jongetjes rond die hun Haïtiaanse leeftijdsgenoten uitschelden voor eier- en kippendieven. En dat ze het water bezoedelen. Het misprijzen begint al van kindsbeen af.

Velen hebben hun eigen veldje, gehuurd van een Dominicaan. Verder verdienen ze een karig loon met het reinigen van de plantages. Bij de koffiepluk wordt iedereen gemobiliseerd, van klein tot groot.

Ondanks de hongerlonen, de miserie, de uitbuiting, het misprijzen en het racisme blijven de Haïtianen de grens oversteken.

Hoe komen ze in het buurland?

De meesten steken illegaal de grens over. Zij die aan de grens wonen en dan vooral in de bergstreken, hebben een lange praktijk van over en weer gaan.

Voor de mensen uit het binnenland zijn er de ronselaars. Zij maken deel uit van een groot netwerk. Gezien de strenge politiebewaking is het nodig sluipwegen te kennen. Zelfs op de meest afgelegen binnenwegen kan men op grensbewakers botsen, voor wie het beroven van illegalen een mooie bijverdienste is. Alles moeten ze afgeven: hun laatste cent, tot zelfs hun schoenen toe, waarna ze terug de grens worden overgezet.

Maar de grensbewakers loeren ook op illegale terugkomers die een goede som hebben verdiend. Zij lopen het risico een seizoen voor niets te hebben gewerkt, tenzij ze tot een goede deal kunnen komen met de militairen of de politie…

In Haiti belooft de ronselaar de jonge Haïtiaanse arbeidskracht de hemel op aarde. Hij moet zo’n 20 tot 30 jonge mannen kunnen overtuigen, anders is de zaak niet lucratief genoeg. Een jaar geleden betaalde de geïnteresseerde 300 Haïtiaanse dollars (zo’n 3.000 BEF). Voor de ronselaar loont de ‘trafiek’ pas de moeite als hij er tussen 6.000 en 9.000 Ha$ kan aan verdienen.

Aan de grens nemen handlangers, die de kleine paden kennen, het over. Bij onraad ‘verdwijnt’ de gids en moeten de leden van de groep zich uit de slag trekken. Alleen als hij Haïtianen kan afleveren, krijgt de gids zijn loon en een fooi.

Wie kan, probeert zich een Haïtiaans paspoort aan te schaffen. Met alle commissielonen en fooien erbij kan dit 400 à 500 Ha$ kosten. Met het paspoort kan de man dan een visum halen op het Dominicaanse consulaat. Dit visum is maximum drie maanden geldig en kost 200 Ha$. Wie langer in de Dominicaanse Republiek wil verblijven, moet in Haïti een nieuw visum gaan aanvragen, anders wordt het paspoort ingehouden en moet de hele procedure herhaald worden.

Dit veronderstelt dus dat de betrokkene regelmatig naar huis moet, want in het land zelf kan het visum niet verlengd of vernieuwd worden. De rekensom verklaart waarom de meesten illegaal in het buurland blijven. De ‘madam Sara’, de vrouwen die handel drijven tussen de twee landen, vertoeven er wel legaal. Ze spreken de twee talen en kennen goed de knepen van het vak.


De noeste en goedkope Haïtiaanse arbeidskrachten hebben de Dominikaanse Republiek mee groot gemaakt (foto: Greet Schaumans).

De houding van de Dominícaan tegenover de Haïtiaan

Theoretisch kan men spreken van een soort van Dominicaans racisme. Dit gaat terug tot de verovering van de Dominicaanse Republiek door Haïti in 1820 onder president Boyer. Tot op vandaag doen verhalen de ronde over de wreedheid van de Haïtianen toen, b.v. dat zij de kinderen in de lucht gooiden en op het zwaard opvingen.
Ook verhalen over de duivelse godsdienst die de Haïtianen binnenbrachten, waarbij mensen soms in varkens of koeien veranderden, blijven de ronde doen en worden zelfs door intellectuelen voor waar aangenomen.

De geschiedenis heeft dus de zeer negatieve houding tegenover de Haïtiaan gevoed. Dit werd nog versterkt door uitspraken van presidenten als Trujillo en Balaguer die de Haïtiaan als inferieur voorstelden. Zelfs progressieve Dominicanen die werken aan samenwerking met Haïtianen durven nog wel eens last hebben van gevoelens van aversie.

Wat betekent dit nu in de dagelijkse praktijk?

Een voorbeeld: een zwaar verbrande Haïtiaan was na een ongeluk naar het staatsziekenhuis gebracht en opgenomen in de afdeling brandwonden. Na een week moest hij plaats ruimen voor een Dominicaan. Men vond er niets beters op dan de man met een ambulance weg te voeren en hem achter te laten op een verdoken plek langs de weg buiten de stad.

Om dit racisme te vermijden, laten de Haïtianen zich overdag weinig of niet in het straatbeeld zien. Pas als het donker wordt, komen ze buiten; met recht en reden steeds op hun hoede. Zij zijn vaak het slachtoffer van Dominicaanse bendes, die aan de kost komen met het beroven van Haïtiaanse arbeiders, al dan niet met medeweten van de politie.

Omwille van de illegaliteit en ook omdat ze in eigen land de gewoonte niet hebben, hebben ze geen toegang tot de banken. Hun duur verdiende centen dragen ze dus op hun lichaam, dag en nacht. Worden ze opgepakt of overvallen, dan moeten ze al hun geld tot de laatste peso afgeven. Zelfs de stoelgang wordt gecontroleerd om te zien of niets verstopt werd in het lichaam!

Economisch nut

De noeste en goedkope Haïtiaanse arbeidskrachten hebben ongetwijfeld de Dominicaanse Republiek mee groot gemaakt. Het zijn Haïtianen die de rijst planten, het suikerriet kappen, de plantage proper houden, de koffie plukken, het zware werk doen in de bouwsector… Zelfs de arme Dominicaan laat het labeur over aan de Haïtianen.

Uit de belangrijkere en interessantere jobs wordt de Haïtiaan echter systematisch geweerd. Het grote probleem is dat de Haïtiaanse arbeider het loon breekt van de Dominicaanse arbeider. Dit werken tegen dumpingprijzen verklaart ook deels de spanning en de neerkijkende houding.

Maar ook voor Haïti zijn de migranten economisch belangrijk. Met het geld dat ze binnenbrengen, knappen ze het huisje van hun moeder op of bereiden ze de dag voor dat ze definitief terugkomen. Ze kopen een stuk grond, enkele koeien en verzamelen materiaal voor een eigen huisje. Vaak staan ze in voor het schoolgeld van broers en zussen. De kleintjes lopen er mooi bij.

Hoe onrealistisch het ook klinkt, ondanks alle onrecht en alle misprijzen blijven de Haïtianen de grens overtrekken. Het is te betreuren dat Haïti zelf niet weet om te gaan met dit potentieel aan zeer goede arbeidskrachten.

Opkomen tegen mensenhandel

Zowel in de Dommicaanse Republiek als in Haïti zijn sinds enige tijd groepen ontstaan die opkomen voor de verbetering van het lot van uitgebuite groepen Haïtianen en arme Dominicanen. Mensenrechtenorganisaties zoals b.v. Centro Puente (tot recent gesteund door Broederlijk Delen) en MUDHA in de Dominicaanse Republiek en het platform GARR in Haïti werken sinds enkele jaren zeer actief aan het samenbrengen van Haïtianen en Dominicanen om de sterk levende vooroordelen weg te werken.

Deze organisaties klagen tevens de mensenhandel aan en het illegaal rekruteren van Haitianen (waarbij soms zelfs Dominicaanse militairen betrokken zijn). Zo diende MUDHA naar aanleiding van ongeoorloofde uitdrijving en gedwongen repatriëring van Haïtianen en Haïti-Dominicanen een klacht in bij het Interamerikaans Hof van Mensenrechten tegen de Dominicaanse overheid.

In zijn uitspraak op 18 augustus 2000 legde dit Interamerikaans Hof de Dominicaanse overheid sancties op en suggereerde het verschillende maatregelen. Ook al houdt de uitspraak geen verregaande veroordeling in, het is een stap in de goede richting. Zeker voor de slachtoffers is het een morele overwinning.

Er is echter nog een lange weg af te leggen, aan beide kanten van het eiland Hispaniola.

Greet Schaumans
1 juni 2001