Grasduinen in de geschiedenis van het Creools (2)

In de vorige aflevering, formuleerde J.F. Decoste de stelling dat in de eerste helft van de 18e eeuw de slaven een hulpmiddel hebben uitgevonden om met elkaar te communiceren. De slaven haalden hiervoor elementen uit alle talen en culturen die op Haïti aanwezig waren; o.m. ook Afrikaanse. Uit die mengtaal is het Creools gegroeid.

Niet iedereen is het met die hypothese eens. Zo zijn er die zich afvragen waarom er zo’n markante gelijkenissen bestaan tussen het Creools dat op de Seychellen en Mauritius wordt gesproken en dat van de Caraïben en de Kleine Antillen (cfr. Encyclopédie des langues vivantes).

Een aanzet tot antwoord vonden wij in het boek ‘Haiti: paysage et société’ van André-Marcel d’Ans (1987). Samen met andere onderzoekers is hij de mening toegedaan dat de ‘Afrikanotropie’ (en zeker in Haïti) een (te) grote (ideologische) stempel heeft gedrukt in de theorievorming m.b.t. het ontstaan van het Creools (p. 302). Vooral het werk van Suzanne Comhaire Sylvain heeft hiertoe bijgedragen. Zij ontwikkelde haar stellingen op een moment dat in Haïti de strijd tussen mulatten en zwarten op Haïti een nieuw hoogtepunt kende (1933-1936).

Volgens d’Ans woog de ‘terug-naar-Afrika’-tendens zo zwaar dat ook etnologen er zich lieten (en nog steeds laten) aan vangen. In de Creoolse talen zouden er volgens d’Ans weinig sporen van Afrikaanse talen voorkomen. Zich steunend op recent onderzoeksmateriaal verdedigt André-Marcel d’Ans de stelling (p. 304-305) dat het Creools zich al in de 17e eeuw uit het Frans ontwikkelde op een moment dat die taal nog volop in evolutie was. Dit gebeurde in een overwegend blank milieu dat het niet zo nauw nam met de grammatica.

Die nieuwe taal, ontdaan van alle ballast, zou aan de slaven op de verschillende Franse kolonies zijn aangeleerd.

In onze volgende nummers zetten we onze Creoolse verkenningstocht verder.

Johan Verstraete
1 september 2000