Tussen de straatkinderen op het Champ de Mars in Port-au-Prince…

In Bon Nouvèl, waar ik werk, komen er regelmatig mensen over de vloer. Oude mannen gehuld in een geur van clairin, straatjongeren, zieken… allemaal hebben ze hun verhaal. Maar ze komen met dezelfde vraag : wat geld om het leven even draaglijker te maken, of het verlangen naar een visum om het land te verlaten.

Het is weer zo’ n dag: een vrouw die dringend een operatie in de VS moet ondergaan en dus een visum nodig heeft, de man die nogmaals vader werd, een trieste moeder… De vrouw heeft haar dochter verloren in een auto-ongeluk. Het meisje ligt reeds een week in het mortuarium. Als de vrouw morgen het lijk van haar dochter niet ophaalt, wordt het meisje in een massagraf in Titanyen, even buiten Port-au-Prince, gedumpt. De pijn van een moeder die haar dochter verloren is, raakt me enorm. Uit haar grote waterige ogen spreekt een enorm lijden. Geroerd luister ik naar haar verhaal en tast voor een keer zelf in mijn buidel in de hoop dat ze op een menselijke manier afscheid kan nemen van haar dochter. Dan vraag ik haar even te wachten en roep een collega bij me om te overleggen. Het is een gewoonte in Bon Nouvèl, in Haïti, om af en toe een iets te geven aan mensen die het nodig hebben. Als ik met Baboute overleg, barst ik in tranen uit. De pijn van die vrouw, is even ook mijn pijn. Ik weet wel dat er zo veel verhalen zijn. Ziekte, dood en honger zijn alomtegenwoordig in dit land. En toch, het is de tweede maal dat ik zo diep geraakt wordt door hun lijden.

De eerste keer dat ik huilde, was twee jaar geleden. Toen was het nog rustig in Port-au-Prince en kon je ’s avonds gezellig iets drinken op het centrale plein voor het presidentiële paleis, het Champ de Mars. Ons geld was op en we deelden een pintje toen enkele straatkinderen kwamen bedelen. Geld konden we niet geven, maar er ontspon zich een geanimeerd gesprek. De kinderen waren blij dat twee mensen hen als individuen beschouwden en niet als een vieze last. Na een groepsknuffel, bleven wij met zijn tweeën achter met een lege pint. Even later kwam Evans, een van die kinderen, me twee gourdes geven opdat ik wat zou kunnen eten. Ik was geraakt en glimlachend zei ik hem zijn geld voor zich te houden. Thuis was er nog wel iets te eten. Als ik het verhaal vertel, krijg ik de reactie dat het een slimme zet was van het kind om een blanke aan zich te binden. Misschien wel, maar sindsdien zijn wij vrienden. Als ik op het Champ de Mars kom en Evans is in de buurt, slaan we een praatje. Soms wordt hij weggejaagd door andere Haitianen die vermoeden dat hij me lastig valt. Ondertussen kennen veel straatkinderen mijn naam. “Sara!” roepen ze als ze me zien voorbijrijden. Steeds wisselen we enkele woorden en ik weet dat ze me beschermen; als iemand mij lastig valt, springen ze voor me in de bres.

Enkele dagen geleden heb ik Evans nog eens gezien toen mijn vriend en ik wat lambi uit een plastic bekertje proefden op het Champ de Mars. Een uur lang luisterden wij – terwijl de lucht vuurrood kleurde en het donker werd – naar zijn verhaal, zijn beleving van de moeilijke situatie waarin Haïti zich bevindt. Hoe vaak hij zich moet verstoppen als er plots geschoten wordt. Over drie mannen die afgelopen nacht vermoord werden. Hij wijst ons enkele rat pa kaka – zo worden de chimères tegenwoordig genoemd – aan, en vertelt enkele sterke anecdotes. Over een rat die twee kogels in het hoofd krijgt en hoe de kogels er even later weer uitkomen zonder een wonde na te laten. Over leden van de CIMO, een speciale eenheid van de Haitiaanse politie, die hem meenemen in de auto als ze actie ondernemen. Uit bescherming, veronderstelt Evans. “Omdat hij de chimères kent”, vertelt mijn vriend me achteraf, “maar op een dag hebben ze hem niet meer nodig en ruimen ze hem uit de weg omdat hij te veel weet.”

Plots is er geen licht meer op de Champ de Mars, er is nu elektriciteit in een ander deel van de stad. We springen vliegenvlug recht en verlaten het plein. Het Champ de Mars is voor de zenglendo – de dieven – en de straatkinderen nu.

Sara Van den Eynde
1 juni 2005