We metselden enkele rivierkeien in de fundering...


Het landbouwcentrum zoals we het terugvonden.

Terugblik op 6 jaar ontwikkelingswerk in Cerca Carvajal

Na ruim 27 jaar komt nog wel eens ter sprake dat ik tussen 1974 en 1980 als ontwikkelingswerker actief was in Haïti. Dan vragen de mensen heel spontaan “Gaat je werk daar nog verder?”, of: “Heeft het iets opgeleverd?” En als ik dan vertel dat we na 27 jaar nog eens terugkeerden naar Cerca Carvajal, het dorp waar we zes jaar ontwikkelingswerker waren, is de vraag van de mensen: “Rest er nog iets van je werk daar?’ Een poging tot een eerlijk antwoord.

Even terug in de tijd

Toen ik in ‘74 afstudeerde als landbouwkundige tropische en subtropische landbouw, had ik veel geleerd over hevea (rubberboom), koffie, cacao en andere tropische gewassen, maar weinig of niets over kleinschalige landbouwbedrijfjes, laat staan over ontwikkelingssamenwerking. Blijkbaar was het koloniale leven van sommige van onze lesgevers toen nog te recent om er afstand van te nemen. Zelf had ik al heel vroeg interesse voor ontwikkelingssamenwerking en verslond ik de desbetreffende lectuur, incluis de kritische kanttekeningen die begin jaren ’70 werden gemaakt bij het voorgaande decennium van ontwikkelingshulp, zoals dat toen heette.

Ontwikkelingswerk moest geënt zijn op de noden van de mensen. Projecten dienden te worden voorbereid en opgezet met de volle medewerking van de betrokken mensen. Samen werken met en naast de mensen om vanuit gezamenlijke kennis aan haalbare verbetering te werken. Dat was, in het kort, het kader waarin ik me zag werken toen ik vertrok in oktober 1974.

Landbouwvorming in Cerca Carvajal

Na enkele maanden Creools leren, Haïtiaanse cultuur en traditie opsnuiven en het meemaken van de vorming van de eerste boerengroepen door Chavannes Jean-Baptiste, animator en bezieler van wat later uitgroeide tot een belangrijke boerenorganisatie, de MPP, verhuisde ik naar Cerca Carvajal. Drie landbouwkundigen – ook Chavannes had landbouw gestudeerd – was op dat moment echt wel overcapaciteit.

De verantwoordelijken van de zeven kapellen en pater Marcel van de parochie van Cerca wensten dat ik jongeren een gedegen landbouwopleiding zou geven. Zij zouden dan hun kennis in hun gemeenschap doorgeven. Aanvankelijk had ik een dertigtal jongeren, tussen 18 en 35 jaar. Sommigen waren analfabeet, anderen hadden enkele jaren lager onderwijs gevolgd, maar qua Creools was hun basiskennis identiek: het was hun moedertaal, maar toch kon niemand Creools lezen of schrijven, op één man na, Prostène. Hij werd mijn directe medewerker.

In de landbouwcursus werd dus van meet af aan alfabetisering gegeven, naast landbouwtheorie in een dosering om vooral de landbouwpraktijk op het veld te onderbouwen en begrijpelijk te maken.

De parochie kocht een stuk grond van één “karo”, ongeveer 1,25 ha, wat plusminus overeenkwam met de gemiddelde veldoppervlakte bij een boer. Gedurende het eerste droge seizoen bouwden we daar ook het landbouwcentrum op van 10 bij 10 meter. De helft was een open leslokaal, de andere helft logeermogelijkheid voor jongeren die van te ver kwamen om elke dag naar huis te gaan. Niet zomaar een gebouw, het werd een houtarm gebouw met muren van aangestampte aarde, zoals door sommige West-Afrikaanse volkeren wordt gebouwd. Het had een voorbeeldfunctie in die zin dat in de traditionele bouwstijl heel veel hout werd gebruikt, wat de ontbossing versnelde.

Het heeft nooit iemand kunnen overtuigen om op dezelfde manier een huis te bouwen. Wellicht vooral omdat in de muren te gemakkelijk en bijna ongemerkt gaten kunnen worden gemaakt, door mensen met minder fraaie bedoelingen. Het gebouw staat na ruim 30 jaar nog steeds overeind. Het wordt evenwel niet meer gebruikt en zeker niet meer onderhouden, zodat het binnen een paar jaar wellicht instort.


Bij Elmeyis, oud cursist, in zijn tuin van Eden lekker mango's eten.

Vorming ja, maar ook graag een baan

De vorming van de jongeren was heel intensief, het eerste jaar kwamen ze vijf dagen per week. Misschien was dit wel een te zware opgave voor jonge kerels op de drempel van een zelfstandig leven. Toen voor de cursisten steeds duidelijker werd dat de opleiding niet zou uitmonden in een betaalde baan, maar dat op hen vooral gerekend werd om een bestaan als modelboer uit te bouwen, haakte geleidelijk aan ongeveer de helft af.
De twaalf jongeren die de cyclus vol maakten, konden uitpakken met een serieuze bagage inzake algemene vorming en landbouw; tuinbouw, veeteelt en boomkwekerij inbegrepen.

Na een eerste cyclus maakten we de opleiding minder zwaar met de bedoeling dat de jongeren de aangeleerde technieken ook tijdens de opleiding nog op het eigen veld konden toepassen. Het werden dus twee groepen, die elk om de twee weken kwamen. We kregen ook nog enkele jongeren bij vanuit twee andere parochies.

Intussen is deze landbouwvorming van jongeren al lang stil gevallen. Het veld rond het centrum wordt ook niet meer als een modelveld bewerkt, heeft een andere bestemming gekregen. De verweerde glooiingen van de kanalen die we in het modelveld aanlegden tegen erosie, zijn nog duidelijk zichtbaar. Onze poging om het landbouwcentrum zelfbedruipend te maken met een aanplant van suikerriet in het derde jaar en de verwerking ervan in het vierde jaar, werd geen succes. De inkomsten van de rapadou, een artisanale, niet-uitgekristalliseerde suiker, waren te laag tegenover de uitgaven van het centrum. Na enkele jaren viel de financiering van het project door een Nederlandse organisatie stil.

Gevormde mensen vinden hun weg

De oorspronkelijke medewerker werd door de boerenorganisatie MPP aangeworven. Als we Prostène enthousiast horen praten over de 80 MPP-groepen in Cerca – 50 daarvan zijn echt erkend zijn door MPP, met hun werking betalen ze een jaarlijkse bijdrage – menen we dat hier toch van een succes kunnen spreken voor de verdere ontwikkeling van het rurale Cerca.

Tijdens onze bezoeken aan de velden van Elmeyis en Prostène, respectievelijk ex-cursist en ex-medewerker, hoorden we hen met veel enthousiasme hun trouw aan het niet afbranden van hun veld uitspreken. Hun velden lagen er inderdaad goed bij, de planten zagen er groeikrachtig en gezond uit, ze bejubelden hun opbrengsten. Ze besparen inderdaad veel arbeid door jaarlijks van hetzelfde veld goed te oogsten. Enkele cursisten pasten de geleerde landbouwtechnieken gedeeltelijk toe en kregen zoals Elmeyis een bloeiend bedrijfje. De verbetering die zij dan bij hun buren collega’s zouden teweeg brengen, ook een oorspronkelijke doelstelling, is dan toch met veel vertraging en wel minder uitgesproken gerealiseerd dan vooropgesteld.

Andere van de gevormde jongeren maakten hun leven, niet altijd in de landbouw, zoals oorspronkelijk bedoeld, maar wel in projecten van diverse instanties. Hun grote troef hierbij was dat ze konden lezen en schrijven en verantwoordelijkheid konden dragen.

Een specifiek accent op herbebossing

Het herbebossingproject dat we gedurende onze laatste twee jaar opstartten, was op een doordachte manier sterk gedecentraliseerd. Op 36 plaatsen bij een bron, een beek of een riviertje werd een kleine boomkwekerij met een capaciteit van 6.000 boompjes aangelegd, waarvoor twee boomkwekers verantwoordelijk waren. Per zes boomkwekerijen was er een animator, die zijn twaalf boomkwekers en hun zes kwekerijen opvolgde en de andere mensen tijdens bijeenkomsten sensibiliseerde voor herbebossing en het niet afbranden van hun velden – het verbranden van het onkruid op een veld geeft door de droogte vaak aanleiding tot vele hectaren alles verwoestende branden. Met de zes animatoren had ik gedurende twee jaar wekelijks een werksessie in een modelboomkwekerij over alle aspecten van herbebossing. De animatoren hernamen dit dan bij de boomkwekers die onder hun verantwoordelijkheid vielen. Zo werd het een project in de buurt van de mensen.

Ten aanzien van de honderdduizenden boompjes die ooit werden gekweekt in Cerca en het aantal dat effectief opgroeide, kan men niet echt van een succes gewagen.

Afgemeten aan de “groenheid” waarmee Cerca ons aangenaam verraste tijdens ons recent bezoek, is het evenwel duidelijk dat het sensibilisatieaspect zeker effect heeft gehad. Het heeft er niet toe geleid dat boeren of boerengroepen zelf een boomkwekerij aanleggen. Maar zeker is dat enig initiatief vanuit de overheid op dit gebied de medewerking van een deel van de boeren zou krijgen en effect zou hebben. Ook in Haïti moet de overheid een positief ingestelde medespeler worden. Dit was toch ook wat Graciville, ex-cursist van het landbouwcentrum in Cerca me vroeg, tijdens het feest van Saint Anne in Bois-de-Laurence: “Agronome, kan je ons een steuntje geven om een boomkwekerij te kunnen aanleggen?” En met vertrouwen neem ik nu de proef op de som. Benieuwd om te horen hoe die boomkwekerij in Bois-de-Laurence zal ontwikkelen.

Rhoddy Petit
1 maart 2008

Meer artikels uit deze Lambi

Meer artikels uit deze rubriek