Terug in Haïti: enkele indrukken

Dit artikel draag ik graag op aan alle goede mensen die ik tijdens mijn verblijf in Haïti van 22 februari tot 3 maart heb ontmoet. Wars van de tweespalt, die duistere politieke cenakels dit land in deze moeilijke tijden willen opdringen, blijven zij keihard werken aan een betere toekomst voor een beproefd volk.

Op de vlucht van Miami naar Port-auPrince zijn we eigenlijk al in Haïti. Eerder al, in Miami was het inschepen heel rustig verlopen; geen gedoe met pakken van onmogelijke afmetingen of hoogoplopende woorden met mensen die driemaal meer kilos naar ‘lotbó’ willen sjouwen dan mag. Er zijn ook geen feestdagen in het verschiet.

Naast mij zit een dertiger, die vooral probeert te slapen. Hij is gekleed in een halfkort hemd van een zachte blauwe kleur. Hij heeft iets gedistingeerds, iets van de Haïtiaanse intellectueel aan wie je niet kan zien of hij al dan niet welstellend is. Tijdens de maaltijd raken we aan de babbel. Hij is dokter. Nee, hij heeft niet in Port-au-Prince gestudeerd, maar in Colombia. Hij is van Port-de-Paix in het noordwesten. Zijn ouders waren handelaars. Hij woont in de VS, maar hij kan er niet werken als arts; zijn diploma wordt er niet erkend. Hij heeft een goede job. Om de paar maanden komt hij op bezoek. Zijn familie woont nu in Port-au-Prince.

Nooit aan gedacht om als dokter in Haïti te werken”, vraag ik hem op de man af, tevens verwijzend naar het groot aantal Cubaanse dokters die vooral in het binnenland aan de slag zijn. Nee, nog nooit aan gedacht. Het kan ook niet, vindt hij. ‘Wat zou Haïti voor mij kunnen doen?’ vraagt hij me en daar weet ik ook niet meteen een antwoord op. Hij heeft het uitgebreid over de corruptie, het gebrek aan organisatie, het feit dat de een de ander niets gunt…

Later zal Maurice in plaats van die dokter mij wel een antwoord geven: “Da’s de typische praat voor de vaak van veel Haïtianen. Maar zou hij zich
al afgevraagd hebben wat hij kan doen voor Haïti? Is hij dan geen Haïtiaan? Gestudeerd in Colombia, regelmatig op bezoek in Haïti,… Onze dokter is misschien wel een drugsspecialist… Wie zal het zeggen?”

Toeristen welkom

Bij aankomst op de luchthaven verloopt alles heel ordentelijk: een vlotte controle van de paspoorten, hier en daar toch nog een beperkte voorkeursbehandeling, zes keuvelende douanebeambten die van op afstand toezicht uitoefenen, de kruiers zijn netjes in uniform en niet opdringerig. Buiten kan je rustig uitkijken naar je contactpersoon achter de dranghekkens. De deur wordt nadrukkelijk opengezet voor toeristen. Maar vooraleer die in grote getale toestromen, moet Haïti eerst wel het label ‘politiek stabiel en veilig’ verkrijgen.

De know-how voor toeristenonthaal is er. We ondervinden het gauw. De medewerker van de partnerorganisatie, die ons zou afhalen, komt niet meteen te voorschijn. Hoe hij het weet, ik heb er het raden naar, maar een oudere taximan heeft het meteen gemerkt. “Taxi?” vraagt hij, “Men komt ons afhalen, we wachten nog wel even”, antwoord ik in het Creools. Onze bagage ligt op de kruikar. De man blijft heel rustig en slaat een vriendelijke babbel met de kruier.

Onze chauffeur duikt maar niet op. Ik bereid me stilaan voor. Ik heb geen precies idee van de huidige prijzen. Het typische spel van bieden en afbieden zal zo kunnen beginnen. “Hoeveel zou jij vragen om ons naar de stad te brengen?”, vraag ik langs mijn neus weg. “20 dollar, dat is het tarief voor iedereen”. “Amerikaanse of Haïtiaanse dollar?” is mijn eerste reactie. “Amerikaanse natuurlijk”. Ik probeer hem erg ongelovig aan te kijken. “Hier wordt toch enkel in Haïtiaanse dollars betaald?” Maar een nationalistische reflex blijkt onze man niet te hebben. We praten nog wat. Nog steeds geen chauffeur. Het geduld van onze vriendelijke mannen raakt op. Wellicht willen ze met ons klaar zijn als de volgende vlucht van American Airlines landt.

We laten ons meetronen naar de taxi. Tegen beter weten in is er nog geen definitieve prijs afgesproken. Een man stapt op ons toe. Het blijkt de eigenlijke taxichauffeur te zijn. Hij is iets jonger dan de taximan, die voor hem bemiddeld heeft. De man kan, in tegenstelling tot de bemiddelaar, niet direct zijn tevredenheid achter een ernstig gezicht verstoppen. Hij lacht breeduit. Ik ook, want de fameuze taxi is toch maar een oude pick-up. 20 dollar, Amerikaanse, is ook volgens hem het vaste tarief geldig voor iedereen. “Ja”, zeg ik “maar dan voor een echte taxi. Dit is een pick-up, dat mag toch maar de helft kosten!”

In wat voor onwaardige situatie is dit land verzeild geraakt?

Foto: Lut Mathys

Ik heb geen zin in harde onderhandelingen want de diepe ontgoocheling in de ogen van de kruier laten mij niet los. Blij met een blanke (dus wel rijke en vrijgevige) klant kreeg hij uiteindelijk toch maar 2 Haïtiaanse dollar. Liever zo geen blik meer! Dus zeg ik wijselijk tegen de taxichauffeur: “15 dollar krijg je van mij; meer is niet serieus”. Aan zijn nog bredere glimlach zie ik hem denken dat hij het er beter heeft afgebracht dan ik.

Nu de nervositeit voorbij is, wordt er nog wat gezellig gebabbeld. Op één of andere manier brengt hij het gesprek op zijn vrouw, die diabetespatiënte is. Haar medicijnen zijn heel erg duur. We betalen naast de 15 dollar nog een paar dollar extra. Het doet me denken aan de periode toen ik voor het eerst in Haïti aankwam. Toen had ik 10 dollar geleend aan een jongen wiens zusje een bloedtransfusie moest hebben, en ja, natuurlijk was ik er in getuimeld. Na 2 dagen kreeg ik te horen dat ik in mijn eerlijke medeleven was bedrogen. Wat is waar en wat is niet waar? In Haïti ligt het dicht bij mekaar.

Maar van dat diabetesverhaal ben ik wel zo goed als zeker, en gezien het toerisme nog niet floreert…

Bij de restavèks

Steeds hoger klimmen we tegen de steile helling op. Af en toe kijken we om: het paleis, de kathedraal, het stadium, het kerkhof, ze worden steeds kleiner en nietiger. Het is zondagnamiddag, een moment van rust bij uitstek.

We zijn op de uitnodiging van Marthe ingegaan. ‘Vi-n plis moun’ (Wordt meer mens) is een groeiende organisatie die jonge en al iets oudere adolescenten verenigt. ‘s Zondags-namiddags begeleiden zij restavèks, dat zijn huisslaafjes. Ze leren ze lezen en schrijven, en zetten zich in om van de restavèks echte “citoyens” te maken.

We blijven klimmen. De betonnen trappen, onregelmatig in het laatste stuk, stoppen nu helemaal. Klauteren we hogerop of keren we terug? We zijn al wat rood aangelopen, ons zweet is bijna op. Het jongetje dat naast ons meeklimt met een waterkruik op het hoofd en een andere in zijn hand, stapt verder met trage, maar gelijkmatige tred.

Vanaf nu wordt het een glibberig, smal voetwegje. Toch blijven er zowel links als rechts nog altijd huizen, meestal in cementblokken en golfplaten dak. Voor elk huis vind je een smal terrasje van aangestampte aarde. Iemand is nog aan het koken op een houtskoolvuurtje. Een ander ligt languit op een mat uit te rusten. Wat verder vlecht een meisje het haar van haar mama.

Waren het voorheen paden en trappen waar geen enkel voertuig door kan en dus alles, tot en met het water, op het hoofd tot thuis moet worden gebracht, dan wordt het nu allemaal nog smaller en moeilijker. Als de mensen dit voortdurend moeten doen, dan kunnen wij toch wel voor die ene keer doorgaan tot het einde? Moeizaam gaan we verder.

Dan komen we aan een huisje met aan de rechterbuitenmuur een bord. Op de berm ertegenover, op nog geen meter afstand, zitten een 20tal kinderen als in een gedrongen amfitheater. Ze zien er tussen 6 en 15 jaar uit; behoorlijk gekleed. De monitor stelt ons aan hen voor en ontlokt aan sommigen onder hen een opgewekte groet. Dan gaan al die kinderen aan het zingen. Ze zijn duidelijk in hun nopjes met ons bezoek, hun oogjes blinken van plezier.

Mijn gedachten dwalen af. In wat voor een onwaardige situatie is dit land toch verzeild geraakt, ondanks al zijn knappe en toegewijde mensen, die blijven geloven in “Haïti chérie”? Zoals Jan het zegt, zo zal het wel zijn: veel te veel bemoeienissen van de grootmachten. Hun vertegenwoordigers zijn nog nooittegen deze steile helling aan de rand van Carrefour Feuille geklommen,… anders zouden ze misschien begrijpen, waar het echt om gaat. Om mensen!

Rhoddy Petit
1 juni 2001