Auteur: Frédéric Thomas – CETRI
Vertaling: Rhoddy Petit
In deze studie gaat Frédéric Thomas, onderzoeker aan het Centre Tricontinental in Louvain La Neuve 1, op zoek naar de betekenis van de term ‘agrobusiness’ in Haïti. Welke realiteit dekt deze term in Haïti? En vooral van welke ontwikkelingsstrategie in het algemeen en van welke publieke landbouwpolitiek in het bijzonder is agrobusiness de naam? Wat zouden de alternatieven zijn?
1Het Centre Tricontinental (CETRI), is een niet-gouvernementele organisatie opgericht in 1976 met zetel in Louvain-la-Neuve, is een centrum voor studie, publicatie, documentatie en educatie rond ontwikkeling en Noord-Zuid verhoudingen. CETRI heeft als objectief de standpunten van het Zuiden te laten horen en bij te dragen aan het kritisch nadenken over de heersende concepten en praktijken van ontwikkeling in een tijd van neoliberale mondialisering. Het centrum hecht een bijzonder belang aan inzicht en discussie over de rol van de sociale en politieke actoren in het Zuiden, in hun strijd voor de erkenning van hun sociale, politieke, culturele en ecologische rechten.
“Financiering van de agri-business in Haïti” was de titel van een forum dat werd gehouden in het kader van de achtste top van financiën georganiseerd door Group Croissance, een consultancybureau in Port-au-Prince, begin april 2018. Dit forum volgde enkele maanden na een ander forum van AMCHAM, de Haïtiaans-Amerikaanse Handelskamer, “Modernisering van de agro-industrie, sleutel van een duurzame landbouwontwikkeling”. Om maar te zeggen dat agrobusiness deel is van de actualiteit in Haïti.
Het is niet de bedoeling de studie van negentien bladzijden helemaal te vertalen, maar we willen graag de definitie en een aantal interpretaties van agrobusiness weergeven, zoals door de auteur aangebracht, zodat de lezer een inzicht krijgt in de betekenis ervan. We eindigen met een volledige vertaling van de ‘Bij wijze van besluit’ door de auteur.
Definities en interpretatie
Een eenduidige definitie van agrobusiness is er niet, er is eerder een variatie aan definities en soms is er tegenstrijdigheid. De definities zijn niet neutraal, maar zijn deel van een visie op landbouw en op de wereld. De Encyclopaedia Britannica definieert agrobusiness als een “landbouw bedreven door de zakensector of commerciële landbouw”. Maar het zijn net de connotaties ‘zaken’ en ‘commercieel’ die voor debat zorgen, ze weerspiegelen immers een visie op eigendom en op arbeid.
Agrobusiness wordt ook wel eens verward met agro-industrie, waar eerder sprake is van het proces na de oogst: verwerking, bewaring, bereiding en vermarkting, het toevoegen van waarde dus. Hier zit ook wel een dubbelzinnigheid in omdat een kleinschalig melkverwerkend bedrijfje of een coöperatieve die moringa verwerkt langs de ene kant, en een bedrijf als Nestlé of Danone aan de andere kant, over dezelfde kam worden geschoren omdat ze beide waarde toevoegen. Maar eigenlijk loopt door de agro-industrie hetzelfde splijtvlak als door de agrobusiness. Dit naargelang het proces ervaren wordt als een vervolg op of als een afsplitsing van de familiale of boerenlandbouw.
Het rapport van de Wereldbank van 2013 : “Growing Africa. Unlocking the Potential of Agribusiness” maakte de verbinding tussen de landbouwproductie en de agrobusiness als sleutel van groei en van vermindering van de armoede in Afrika. Maar eigenlijk situeert de breuklijn zich tussen autoconsumptie en landbouw voor de markt. Het is een verkeerd opgebouwde visie – 60% van de productie van de kleine boeren in Haïti wordt verhandeld op de lokale markten. Eigenlijk moet men een onderscheid maken tussen markteconomie en economie voor de markt: lokale markt en internationale markt.
Agrobusiness is een niet-duurzaam model van landbouw, zeer intensief aan kapitaal en het marginaliseert de landbouwers, die de controle verliezen over hun productieproces. Agrobusiness promoot de gestandaardiseerde monoculturen, die de biodiversiteit verminderen en leggen het accent op verwerving van de gronden. Deze verwerving neemt ook minder directe en minder zichtbare vormen aan door ‘contractlandbouw’, o.a. door de Wereldbank gepromoot. Het betreft dan contractuele akkoorden tussen de mensen uit de agrobusiness en kleine producenten. Deze laatste verhuren hun gronden en hun arbeid ten voordele van de eersten. De agrobusiness is een van de belangrijkste oorzaken van ontbossing en van het ontregelen van het sociale en culturele weefsel van de landbouwgemeenschappen. De uitbreiding van de agrobusiness leidt regelrecht naar een impasse.
En toch is het dat wat momenteel gebeurt in Haïti. De (verplichte) vrijmaking van de Haïtiaanse markt overspoelde het land met geïmporteerd voedsel. Tussen 1995 en 2016 verdrievoudigde de voedselimport en betekent nu de helft van de totale voedselvoorziening in Haïti. Het leidde ook tot gewijzigde voedingsgewoonten, geen detail in het kader van voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit.
In de studie wordt ingegaan op tal van oorzaken voor deze evolutie en keuze voor agrobusiness. Hoe in de periode van de Noord Amerikaanse bezetting (1915-1934) de eerste grote landbouwondernemingen ontstonden, gericht op export: Plantation Dauphin, SHADA e.a. respectievelijk productie van sisal en fruit. Hoe ‘Le pays en dehors’ of ‘het ruraal gebied’ in Haïti door de ganse geschiedenis heen steeds weer zwaar werd verwaarloosd, terwijl daar 40 jaar terug tot 75% van de mensen leefden, nu nog 40%. Tussen 1998 tot 2016 daalde het aandeel landbouw in het BNP van 31% naar amper 20%. Hoe armoede op het platteland groter wordt dan in het stedelijk milieu door gebrek aan de meest elementaire voorzieningen. Familiale landbouw krijgt geen enkele ondersteuning.
Het landbouwbeleid in Haïti kent geen lange termijndoelstellingen, er wordt door de beleidsverantwoordelijken vooral projectmatig gewerkt. Niet de inwoners zijn de mensen aan wie men verantwoording aflegt, maar eerder aan de internationale geldschieters. De laatste en huidige regeringen maakten de keuze voor verdere ontwikkeling van exportgerichte waardeketens via agrobusiness en vergunden ongeveer 40 grote projecten. In alle gevallen gaat het ten koste van de familiale boerenlandbouw. In de studie worden verschillende bedrijven in beeld gebracht. Op de waardeketens van vetiver, sisal en mango Fransique wordt dieper ingegaan. Ook de plantage van Grand Marnier bij Limonade, waar het exportproduct de schil van de zure appelsien was, is intussen stop gezet en komt aan bod als een bijzonder geval.
«Als je geen fierheid hebt, eet je om het even wat»
« Quand tu n’as pas d’orgueil, tu manges n’importe quoi»
Jacques Antoine (CPPNE = Coopérative des petits planteurs du Nord Est ), 16 mai 2018
Bij wijze van besluit
Agrobusiness zit in de spits van een uitputtend ontwikkelingsmodel. Het is gebaseerd op besloten grote oppervlakten, met input van veel kapitaal en gericht naar de externe wereld. Er is minachting voor de lokale productiemogelijkheden in het algemeen en voor de familiale landbouw in het bijzonder. Deze vorm manifesteert zich ook in toeristische projecten (in het bijzonder Île à Vache) en mijnbouwprojecten, maar ook in assemblagefabrieken zoals in het Industrieel Park van Caracol (PIC) en in Agritrans (de bananenplantage in Limonade). Het is in Haïti veel eenvoudiger om te importeren en te exporteren dan de lokale productie te verzekeren. De lokale aanvoerketens zijn lang met hoge transport- en behandelingskosten en zonder centrales voor aankoop, wat de verwerkende ondernemingen van landbouwproducten aanzet om zich op de internationale markten te bevoorraden.
De verwerking van landbouwproducten, die een centrale uitdaging vormt, is praktisch onbestaand. In elk geval ontmoedigd door de marktstructuur en de prioriteit die wordt gegeven aan import. De politiek-economische omgeving, vorm gegeven door de Haïtiaanse staat, in samenspraak met of onder druk van de internationale instanties, is gebaseerd op een dubbele (foute) stelling: het failliet van de Haitiaanse boerenstand en zijn traditionele praktijk ‘le jardin créole of ‘het Creools veld’. Eigenlijk is dit failliet eerder het gevolg dan de oorzaak van dit beleid – en dit kan worden overstegen. Op voorwaarde dat men stopt de boerinnen en de boeren de rug toe te keren en men tegen de stroom in gaat, door te investeren in een familiale landbouw en de locale markt. Maar dat betekent wel om in tegenstroom te gaan van het beleid van de laatste dertig jaar, door te mikken op de ontwikkeling van lokale waardeketens (in productie, verwerking, opslag en vermarkting).en door een prioriteit te maken van voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit.
Concrete alternatieve pistes, noodzakelijkerwijs verbonden met een verandering of her-verandering van de voedingsgewoonten, werden voorgesteld. De mogelijkheden van maniok, van sorghum en van moringa (en vooral van hun afgeleide producten) werd beklemtoond. In haar studie van 2016 heeft het CIRAD (Internationaal Landbouwonderzoekscentrum voor de Ontwikkeling) een aantal waardeketens geïdentificeerd zoals: kippen en eieren, bataat, aardappel, yam, bonen, duivenerwten (pois Congo) en zoetwatervis.
Komt het richten van de focus op de locale markt dan neer op het veroordelen van elke export? Nee, het gaat eerder om het ondergeschikt maken ervan aan de voedsel- en sociale prioriteiten van het volk. CIRAD roept zo op tot het ontwikkelen van de waardeketens waarvoor tegelijkertijd een lokale markt en een exportmarkt bestaat, zoals bijvoorbeeld voor avocado.
Eerder dan op de markt en de groei te mikken, hopend dat door de weeromstuit, de bevolking daar ook haar voordeel zal bij doen, vind Ricot Jean Pierre van PAPDA dat eerst en voor alles de nationale uitdagingen moeten worden aangepakt: het milieu, de voedselsoevereiniteit, de ontwikkeling van de lokale economie, enz…. Prioriteit dient gegeven aan de locale productie. De export moet bijgevolg geschoeid zijn op het heropleven van de sectoren van productie en nationale markten en bij prioriteit mikken op de regionale markt. CIRAD heeft trouwens een actieplan voorgesteld: een verhoging met 30% van de nationale productie gecombineerd met de ontwikkeling van een markt om deze toename te absorberen, in vervanging van de import, zou dat meer dan 500 miljoen dollar vertegenwoordigen.
Een nog ambitieuzer scenario op zijn Rwandees of op zijn Ethiopisch zou toelaten om een verdubbeling van de nationale productie te bereiken, wat een quasi volledige vervanging van de import van landbouw en voedsel zou betekenen. Maar dit plan, net als de verschillende voorgestelde alternatieve pistes, is niets minder vragen dan een revolutie.
Het is het model waarop de landbouw, de economie en de politiek gebaseerd zijn dat moet veranderen. En daarmee ook de ganse waaier van het voedselsysteem, van productie tot consumptie, langs de verwerking, de vermarkting, de informatie en de vorming. Veel Haïtiaanse sociale actoren zijn het eens over een stijging van de taksen op de import van voedingsmiddelen, over strenge en coherente fytosanitaire regels, over preferentiële steun voor de lokale productie en het bevorderen van de korte keten. Deze maatregelen zouden onmiddellijk moeten worden genomen en op termijn is een integrale landbouwhervorming nodig. Dat veronderstelt om de boerinnen en boeren op het eerste plan te plaatsen. En om de ganse organisatie van waardeketens te herzien vanuit de strategische belangen en de positie van de producenten.
Misschien is het niet realistisch om de vele tussenpersonen uit te schakelen op elk punt van de bevoorradingsketen, maar dan is het belangrijk en dringend om de controle aan de boeren en hun organisaties terug te geven en om de banden te versterken, niet enkel onderling maar ook met de handelaren, de lokale verbruikers en de onderzoekscentra.
Op een meer globale manier zou deze tegen – alliantie, tegengesteld aan de alliantie van de bezittende Haïtiaanse klasse met de staat en de internationale neoliberale actoren, het dubbele pad kunnen nemen van de agro-ecologie en de sociale en solidaire economie om de sociale bewegingen te versterken. Deze laatste is ingeschreven, zij het niet altijd perfect, in de praktijk van de talrijke landbouwcoöperatieven, een karakteristiek van het Haïtiaans ruraal milieu. Het draagt in zich de mogelijkheden van weerstand tegen het economisch model en vormt er zelfs een alternatief voor.
Wat de agro-ecologie betreft, is deze bijzonder aangepast voor Haïti, omdat ze slechts beperkt beroep doet op uitrusting, landbouwinputs, kapitaal en oppervlakte. Ze vormt een complete tegenhanger van de agrobusiness en is een feitelijkheid die reeds gedeeltelijk wordt bedreven in Haïti. Het is een hefboom en een doel tot verandering voor Haïti.
Vooral stelt ze een waarachtig project van sociale transformatie voor, dat recht doet aan de boerenbevolking van het Zuiden als eerste leveranciers van voedsel in de wereld.
De verbinding van de sociale en solidaire economie met de agro-ecologie, zou toelaten om het domein van de alternatieve productie, het vervoer en de consumptie op elkaar af te stemmen. Zo kunnen sociale en passende ecologische markten worden opgebouwd. In de productie, in de uitwisseling en inzake eigendom kunnen nieuwe sociale relaties groeien. Een manier ook om de kracht van de sociale bewegingen te laten ontwikkelen en de controle terug te geven aan de producenten. Zo kunnen de sociale organisaties weerstand opbouwen, waaruit een alternatief voor agrobusiness kan ontwikkelen.