Het Industriepark van Caracol: Kroniek van een aangekondigde mislukking

Auteur: Frédéric Thomas

Vertaling en bewerking: Paul De Wolf

Sinds begin april sijpelden er al berichten door over het slecht beheer van het Industriepark van Caracol. Daar komt nog bij dat zijn belangrijkste huurder, het Zuid-Koreaanse Sae-A, aangekondigd heeft dat het niet zou uitbreiden, maar integendeel zijn activiteiten zou verplaatsen naar het buurland, de Dominicaanse Republiek.

Aankondigingsbord Caracol

Caracol moest het symbool worden van het nieuwe Haïti. Het werd ingehuldigd op 22 oktober 2012. Onder de aanwezigen nationale en internationale politieke figuren: President Michel Martelly en zijn Eerste Minister Laurent Lamothe, vergezeld van oud-president René Préval. Uit het buitenland Bill en Hillary Clinton, ja zelfs de Hollywoodacteurs Sean Penn en Ben Stiller. Werd hier twee jaar na de aardbeving niet het beeld opgeroepen van Haïti als een terug startende natie? In elk geval scheen het een gelukkig samengaan te zijn tussen menslievendheid en business, tussen het lokale en het globale, tussen politiek en showbizz.

Het industriepark van Caracol (PIC) zou aldus van Haïti het Taiwan van de Caraïben moeten maken. Het werd ingeplant op 252 hectaren in het Noorden van het land en genoot van meer dan 224 miljoen dollar aan investeringen. Het PIC werd beschouwd een motor voor de vooruitgang te wezen, ingebed in het hart van een echte dynamische technopolis. Na vijf jaar zou het 65.000 arbeidsplaatsen moeten creëren en de economische katalysator worden voor de ganse regio, dankzij de constructie van een internationale haven, het tot stand komen van de eerste vrije landbouwzone, met aan het hoofd huidig president Jovenel Moïse, en het oprichten van een hotelcomplex met golfterrein!

Noch de toeristische site, noch de haven hebben het daglicht gezien. De export van bananen door Agitrans vanuit de vrije zone is al jaren gestopt en er werden slechts 13.000 arbeidsplaatsen gecreëerd op Caracol. Martelly, Lamothe en Moïse worden ondertussen ter discussie gesteld voor het schandaal van PetroCaribe. Tenslotte kondigde de belangrijkste huurder van het PIC, de Zuid-Koreaanse textielmultinational Sae-A inderdaad begin april aan zijn fabriek te verplaatsen naar de Dominicaanse Republiek. Aldus verdwijnt het perspectief van 7000 bijkomende banen.

KRONIEK VAN EEN AANGEKONDIGDE MISLUKKING

Men vermoedt dat de beslissing van Sae-A een onmiddellijk gevolg is van het wetsvoorstel om de minimumlonen van de werkers (trouwens meestal werksters!) in de sector van de onderaanneming met 78% op te trekken, en van de algemene instabiliteit van het land, tijdens de maand februari nog volledig verlamd door massale manifestaties. Dat soort redeneringen getuigt van neokoloniale opvattingen. Het zijn weer eens de Haïtianen zelf die verantwoordelijk zijn: als ze hun hongerlonen van 4.2 € per dag, nog verslecht door een inflatie van 17% en een devaluatie van 60% van de gourde zouden aanvaarden, en niet zouden protesteren tegen de corruptie en het geknoei in de administratie, dan zou het land zogezegd veel stabieler zijn voor zakenmensen en investeerders.

Maar, zelfs zonder de contestatiebewegingen van het volk, werd het PIC ondermijnd door zijn eigen contradicties en impasses. Sae-A is de belangrijkste werkgever van het land in de sector van de onderaanneming: het zet ongeveer 53.000 mensen aan het werk. De geproduceerde kledij wordt geëxporteerd naar de Verenigde-Staten, Haïti geniet van een economisch voordeelsregime met dat land. Meer dan 83% van wat Haïti exporteert is trouwens textiel met bestemming de Verenigde-Staten. Dit is een zeer afhankelijke markt, want ongeveer 70% van wat Haïti verbruikt, moet worden ingevoerd. Onderaannemingsbedrijven vergroten steeds de insluiting van een economie, hebben geen banden met de lokale circuits, zijn georiënteerd naar de Noord-Amerikaanse markt en draaien hun rug voor de noden van de lokale bevolking.

Bij dit structurele onevenwicht en bij het niet bouwen van een nieuwe internationale haven die nochtans onmisbaar was geweest om de exportproducten van het PIC te vergemakkelijken, voegt zich nog heel wat interne onmacht. Het PIC hangt af van de Societé Nationale des Parcs Industriels (SONAP) en staat onder de voogdij van het Ministerie van Handel en Industrie (MCI). Nu, het beleid van dit laatste zou rampzalig geweest zijn, bij gebrek aan middelen, aan deskundigheid, eerlijkheid en politieke wil. Het beheer van afvalproducten, water en transport stelde heel wat problemen. En dan hebben we het nog niet gehad over het gebrek aan, of de slechte staat van de communicatie-infrastructuur (wegen en havens). Alsof dit alles nog niet problematisch genoeg was, was de levering aan elektriciteit voor het PIC gebrekkig en duur. Al deze moeilijkheden, tezamen met de aankondiging van Sae-A dat het zeker niet zou uitbreiden, hebben de BID (Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank) doen besluiten om een laatste storting van 41 miljoen Dollar, goedgekeurd in december 2015, niet te laten doorgaan.

CONCLUSIES

De “Vereniging van het Patronaat” (ADIH) en verscheidene multinationale Aziatische ondernemingen dreigen nu met delokalisatie. Maar zoals we hebben aangetoond is de salariskost slechts één, en niet eens de belangrijkste, reden. Sae-A heeft maar tweederde van de jobs gecreëerd die het beloofd had. Daarenboven waren het onzekere, niet-gekwalificeerde en slecht betaalde banen, die geen enkele meerwaarde hadden, noch voor het individu, noch voor de lokale economie.

Het PIC werd reeds van bij het begin gecontesteerd. Het werd immers opgericht op vruchtbare grond met een kwetsbare biodiversiteit. Het reproduceerde hetzelfde ‘ontwikkelingsmodel’ als de vrijhandelszones, maar werd voorgesteld als een typisch voorbeeld voor de reconstructie van het land. Maken we nu, zeven jaar later, reeds zijn begrafenis mee? Want zelfs als Sae-A zijn activiteiten niet volledig zou verplaatsen, laten de berichten van de laatste weken grote afhankelijkheid zien. We bemerken de valstrikken van allerhande onderaannemingen die Haïti zien als een leverancier van veel handenarbeid aan lage prijs, als uitvoerder van grondstoffen en als invoerder van ongeveer alles.

Het is om al deze redenen dat tienduizenden Haïtianen deze laatste maanden uit wanhoop op straat zijn gekomen in Port-au-Prince.