Chartbook #167: Haiti 2022 – Meervoudige extreme crisis

Auteur: Adam Tooze. Vertaling Rhoddy Petit.

Op 14 oktober 2022 deed het Wereldvoedselprogramma een oproep die ongekend is voor het westelijk halfrond. Het gaat om Haïti. Volgens de laatste IPC-analyse (Integrated Food Security Phase Classification) ontdekte het Wereldvoedselprogramma dat een recordaantal van 4,7 miljoen mensen in Haïti momenteel te maken heeft met acute honger (IPC 3 en hoger). Daarvan zijn 1,8 miljoen mensen in de noodfase (IPC 4) en, voor de eerste keer ooit in Haïti, bevinden zich 19.000 mensen in de hoofdstad Port-au-Prince in de catastrofefase (IPC 5). Dit betekent dat ze het risico lopen om ronduit te verhongeren.

Buiten de stedelijke gebieden van Haïti is de voedselzekerheid verder verslechterd. Ondergemiddelde regenval en de aardbeving van 2021 in het Zuiden veroorzaakten wijdverspreide verwoesting en oogstverlies in de landbouwgebieden van de departementen Grand’Anse, Nippes en Sud.

Het WVP (Wereldvoedselprogramma) heeft het moeilijk om voedsel en basishulp te verdelen:
In 2021 bereikte het WVP 1,3 miljoen mensen en in 2022 wil het 1,7 miljoen Haïtianen bereiken. In de komende zes maanden heeft het WVP 105 miljoen US $ nodig om de crisis te beantwoorden, om de onderliggende oorzaken aan te pakken en om de veerkracht van de Haïtianen te versterken.

Cholera, een klassieke ziekte van ondervoeding, verspreidt zich snel door de sloppenwijken van Haïti.

Een man zwaait met een rode vlag tijdens een protest tegen verhoging van de brandstofprijzen en om te eisen dat de Haïtiaanse premier Ariel Henry aftreedt, in Port-au-Prince, Haïti, donderdag 15 september 2022. [AP Foto / Odelyn Joseph]

De boodschap van de VN is alarmerend en moet worden gehoord in het tumult van slecht nieuws: dit is niet de normaliteit van de “gewone” armoede of crisis in Haïti. De huidige situatie is veel gevaarlijker en urgenter. Het is ook ongekend. Grote aantallen mensen op het westelijk halfrond staan op het punt van regelrechte hongersnood.

Deze acute crisis is het resultaat van een lang verhaal van staatsverval, mislukte interventie, geweld, uitbuiting die helemaal teruggaat tot de historische opstand van Haïti tegen de slavernij. Maar dat traject werd steeds doorkruist door wereldwijde druk. Inderdaad, dit definieert de geschiedenis van het hele Caribisch gebied, sinds de eerste contacten met de Europeanen. Mogelijkerwijs is het Caribisch gebied wel als gevolg daarvan de eerste moderne plaats, waar ganse sociale systemen en habitats werden omgevormd door gewelddadige ontwikkelingsgerichte verandering en wereldwijde verovering.

In 2022 is Haïti misschien wel het meest urgente voorbeeld van de meervoudige crisis die de wereld overspoelt. Het is emblematisch voor onze situatie dat deze ramp zich ontvouwt op minder dan 700 mijl uit de kust van Florida, op hetzelfde eiland als de Dominicaanse Republiek, een van de economische succesverhalen van de regio. Hoewel gescheiden van Noord-Amerika door de oceaan, zijn beide delen van het eiland Hispaniola nauw verbonden met de VS door een geschiedenis van interventie en bezetting en door massale migratie. Er zijn misschien wel een miljoen mensen van Haïtiaanse afkomst in de Verenigde Staten en 165.000 in Canada.

De crisis in Haïti wordt in de westerse media vaak in natuurgerelateerde vorm voorgesteld, als een kwestie van aardbevingen en orkanen, “staatsfalen”, anarchie en wanorde in hun puurste vorm, enz. In de laatste herhaling lag de focus van de berichtgeving op “bendes” en “gangsterisering” van het land. Maar een van de opmerkelijke dingen aan Haïti, gezien de schrijnende armoede en de urgentie van de crisis, is hoe actief het maatschappelijk middenveld nog steeds is, zelfs tussen de ruïnes. De crisis is daarom bij uitstek politiek en zowel lokaal als verbonden met bredere mondiale stromingen in politiek en economie. De bendes in kwestie kunnen beter worden gezien als kleine krijgsheren. Ze strijden niet alleen om de controle over logistiek en transport, maar ook om territorium en stemmen. Dat doen ze met een arsenaal aan wapens die vanuit de Verenigde Staten worden aangevoerd. En de directe aanjager van de huidige crisis kan nauwelijks veelzeggender zijn.

Het moderne Haïti is het product van een slaveneconomie die is gebaseerd op de verbouw van suikerriet. Het was de oorspronkelijke Europese oplossing voor de kwestie van het “spookareaal”. Goedkope suiker was het antwoord op de vraag naar calorieën. Tot op de dag van vandaag is de crisis in Haïti een energiecrisis, maar deze keer gaat het om energie-import en niet om export.

Het totale verbruik van fossiele brandstoffen in Haïti is zeer laag. De meerderheid consumeert kleine hoeveelheden. Alleen de top 10-20 procent heeft motorvoertuigen van welke aard dan ook, generatoren bij gebrek aan regelmatige stroomvoorziening. Maar benzine en diesel zijn van vitaal belang voor de beperkte energieopwekking en deze verzekert basisvervoer en de logistiek, die essentiële diensten zoals ziekenhuizen en de verbinding tussen het platteland en de markten in stand houden. Als boeren niet op de markt kunnen komen, verkopen ze langs de kant van de weg. Natuurlijk heeft langs de kant van de weg zitten alleen zin als er verkeer is. Zonder benzine komt er geen verkeer. Het resultaat is een totale economische instorting.

De benzine en diesel die de harde scrabble-economie van Haïti voeden, worden volledig geïmporteerd. De laatste tijd bestaat de belangrijkste importterminal uit twee privé-dokken in Port-au-Prince. Tot nu toe is er, ondanks alle crises op het eiland, altijd een straaltje benzine en diesel doorgekomen. Humanitaire hulp kon doorgaan, even zo rudimentaire gezondheidsdiensten. De angstaanjagende uitdaging van de afgelopen weken is dat dit niet langer het geval is. Wat er gebeurt is iets wat in de buurt komt van totale verlamming, of liever een wanhopige, rusteloze zoektocht naar benodigdheden die wel beschikbaar zijn. Terwijl generatoren nog steeds draaien om het netwerk op peil te houden, sturen hectische mobiele telefoonberichten menigten motoren en auto’s van het ene tankstation naar het andere. Er is nooit genoeg. Brandstof is op mysterieuze wijze beschikbaar op de zwarte markt voor mensen met connecties, diepe zakken en geweren. De prijzen gaan tot maximaal vijf keer de officiële prijs. Nog erger is het op het platteland.

In de omstreden wijk Cite Soleil in de hoofdstad Port-au-Prince, waar minstens 100.000 mensen uit hun huizen zijn verdreven door maanden van zware gevechten tussen rivaliserende gewapende groepen, is er nu een reëel risico op regelrechte hongersnood. 65 procent van de bevolking lijdt er acuut honger.
Hoe is het zover kunnen komen? Het antwoord hangt samen met een combinatie van mondiale krachten, beleidsreacties en lokale politiek.

Als arm land is Haïti zwaar getroffen door de schommelingen in de wereldwijde energieprijzen. Om de schok op te vangen is een van de weinige dingen die de Haïtiaanse staat doet, het subsidiëren van energiekosten. Daarbij staat het lang niet alleen, of het nu in het Caribisch gebied is of in de wereld algemeen. Maar om energiesubsidies te betalen is een overheid nodig die in staat is om inkomsten te werven via belastingen of door te lenen. De Dominicaanse Republiek betaalt nu voor zijn leningen twee keer het tarief van vorig jaar. Het heeft nog steeds toegang tot kredietmarkten. Haïti kan dat niet. Omdat de subsidie groot is en het directe voordeel vooral wordt gevoeld door de inwoners met betere inkomens, pleiten het IMF en andere agentschappen al lang om de energiesubsidies in Haïti helemaal af te schaffen.

Begin 2022 kostte de brandstofsubsidie de Haïtiaanse overheid 400 miljoen dollar. Zoals het IMF opmerkt:

Brandstofsubsidies hebben ten minste een derde van de binnenlandse inkomsten opgeslorpt en productieve uitgaven aan investeringen, gezondheidszorg en onderwijs verdrongen. Ze zijn ook zeer onrechtvaardig, want ruim 90 procent van de voordelen gaat naar de top 10-20 procent van de inkomensladder in Haïti. In dit licht waren de autoriteiten van plan om de fundamenten te leggen om dit probleem aan te pakken. Als eerste stap lanceerden ze in april (2022) verschillende sociale programma’s in het kader van het Programme d’urgence gericht op de groepen die getroffen werden door eerdere brandstofprijsaanpassingen.

Bron: IMF

Zoals overal ter wereld is het vanuit technocratisch oogpunt logisch om de subsidie te verlagen. Maar voor de minderheid die profiteert, levert het onmiddellijke verlies op. Ze zijn vaak invloedrijk en goed toegerust, letterlijk machtig. Via transport- en elektriciteitsprijzen stuurt een subsidieverlaging een schokgolf door de hele economie. Natuurlijk zijn er ook compenserende voordelen mogelijk. Als de Haïtiaanse regering de 400 miljoen dollar elders zou uitgeven, zouden velen hiervan kunnen profiteren. Maar dan is de vraag wie is de overheid en hoe zouden de vrijgemaakte middelen worden toegewezen. Als de kostenbesparing niet wordt gebruikt voor nieuwe uitgaven, maar om het tekort te verminderen en het ‘begrotingssaldo’ te verbeteren dan zou het voordeel zoiets abstracts kunnen zijn als een lager inflatiepercentage, wanneer de centrale bank wordt gedwongen een kleiner voordeel te gelde te maken. Weinigen zullen het verband zien of juichen.

De IMF-economen zijn goed geoefend in deze argumenten en bevelen nu zorgvuldig gekalibreerde sociale pakketten aan om een eventuele verlaging van de energiesubsidie te compenseren. Maar die balans is op zijn best veeleisend. Het zou zelfs in betere tijden, een belasting zijn geweest voor Haïti. Het is niet de eerste keer dat de kwestie de Haïtiaanse politiek achtervolgde. Onder de bijzonder moeilijke omstandigheden van 2022 is het veel meer dan de regering in Port-au-Prince aankan.

De huidige configuratie van de politiek in Haïti wordt bepaald door de Amerikaanse interventie van 2004 die het linkse populistische regime van Jean-Baptiste Aristide van de macht verwijderde en met VN-akkoord een regime installeerde. De regering van president Latortue gebruikte aanzienlijk geweld om de controle te krijgen en de partij van Aristide te ontkrachten. In 2006, na de verkiezing van René Préval, nam de repressie af. Voor Préval in 1996 tot president werd gekozen, was hij ook premier geweest onder president Aristide. Préval volgde een ontwikkelingsstrategie op basis van wegenbouw en regionale allianties, waaronder een olieleveringsovereenkomst met Venezuela. Maar hij worstelde met de onrust onder de bevolking door stijgende voedselprijzen, die in 2008 explodeerde in massale protesten. Begin 2010 werd de regering van Préval samen met het grootste deel van het Haïtiaanse staatsbestuur bedolven onder het puin van die rampzalige aardbeving. De ineenstorting van het gewone leven versnelde een tweede grote inzet van Amerikaanse troepen, die de macht veilig stelden voor de brutale en corrupte regering van Préval’s opvolger, Michel Martelly.

Martelly presenteerde een glanzend modern gezicht aan de buitenwereld. Hij sprak zijn steun uit voor beleid variërend van universeel onderwijs tot gezondheidszorg, de rechtsstaat, het creëren van duurzame banen, milieubescherming en de ontwikkeling van Haïti als bestemming voor ecotoerisme en agrotoerisme. Hij werd goed gecoacht door de Clinton Foundation. Het was ook een publiek geheim dat de voormalige zanger steeds openlijker vertrouwde op bendekrachten om zijn macht veilig te stellen en elke resterende uitdaging van Aristide of links in toom te houden. Om te kunnen functioneren had hij ook geld nodig. In overeenstemming met haar ecologische agenda stelde de regering-Martelly in 2014, op aandringen van donoren en financieringsagentschappen, voor om een grote stijging van de brandstofprijzen te combineren met hogere uitgaven voor gezondheidszorg en onderwijs. Het resultaat was een golf van stakingen en een daling van de subsidies, wat hielp om de uitslag van de verkiezingen van 2015 in twijfel te trekken.

Na een tumultueuze periode van politieke onzekerheid was het Jovenal Moise, door Martelly aangewezen als zijn centrumrechtse opvolger, die in 2017 aantrad als president. In 2018 probeerde hij opnieuw de energiesubsidieverlaging door te voeren. Onder verwijzing naar het IMF stelde Moise voor om brandstofsubsidies te verlagen om in aanmerking te komen voor $ 96 miljoen van de Wereldbank, de Europese Unie en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank. Opnieuw werd het voorstel beantwoord met een golf van protesten, die de misdadigers van Moise zelfs niet konden bedwingen. En het voorstel werd ingetrokken.

In juli 2021 werd Moise vermoord. Ongebruikelijk voor een land vol schutters, heeft niemand een duidelijke “bende” -connectie kunnen identificeren. In plaats daarvan werd de moord begaan door een groep Colombianen die zich aankondigden als DEA-agenten en van wie er in feite verschillende voormalig DEA-informanten waren. Hun motieven en hun opdrachtgever blijven onduidelijk. Weken later werd Haïti getroffen door een verwoestende aardbeving in het Zuiden. In de tussentijd, met de goedkeuring van de internationale ambassadeurs van de CORE-groep, geleid door de VS, werd Ariel Henry aangesteld als president.

Henry, zo wordt algemeen erkend, mist elke echte legitimiteit. Hij werd in verband gebracht met de staatsgreep van 2004 tegen Aristide en was kort voor zijn moord door Moise gekozen als zijn marionetpremier. Haïtiaanse wetshandhavers hebben documenten gelekt die Henry lijken te linken aan de moord op Moise. Henry ontkent natuurlijk elk verband. Wat onomstreden is, is dat hij de oorspronkelijke presidentiële termijn van zijn voorganger heeft overleefd en de verkiezingen voor de Senaat heeft geannuleerd, waardoor de Haïtiaanse regering effectief zonder einige legitimiteit bleef.

Het is tegen deze achtergrond van oproerpolitiek en de zelf-delitigimering van de Haïtiaanse elite dat de gevechten tussen gewapende groepen, vooral in Port-au-Prince, naar nieuwe hoogten zijn gestegen in de tweede helft van 2021. Ooit zijn bruisende wijken gereduceerd tot lege hulzen. Als nooit tevoren zijn grote delen van de stad gaan lijken op onbewoonde vrije vuurzones.

De wijk Martissant, ten zuiden van Port-au-Prince. Fotograaf: Jonathan Alpeyrie / Bloomberg

Maar de politiek gaat door. In februari 2022, geconfronteerd met de toenemende inflatie, werd Port-au-Prince opgeschrikt door grootschalige demonstraties, die een minimumloon van $ 15 per dag eisten. Henry’s regering stemde in met minder dan $ 7,50 per dag, een stijging van 54%, maar veel minder dan de demonstranten eisten.

Vervolgens ging Henry, ondanks zijn gebrek aan grip, verder met het opvolgen van het advies van het IMF en het doordrukken van de afbouw energiesubsidies. Dit heeft hem huldebetuigingen van internationale waarnemers opgeleverd. Het beleid is een totem van het internationale gezond verstand. Maar in de Haïtiaanse context in 2022 leidde het tot een opstand.

Te midden van de spiraalvormige inflatie en stijgende kosten, kondigde de regering zondag aan dat de prijs van een gallon benzine zou stijgen van 250 gourdes ($ 2) naar 570 gourdes ($ 4,78), terwijl de dieselprijzen zouden stijgen van 353 gourdes per gallon ($ 3) naar 670 gourdes ($ 5,60). De prijs van een gallon kerosine zou stijgen van 352 gourdes ($ 3) naar 665 gourdes ($ 5,57).

De reactie was onmiddellijk:

Jonge Haïtianen, gefrustreerd door het gebrek aan werk en de stijgende prijzen, gingen de straat op. De G9-coalitie heeft loopgraven gegraven om de toegang tot de grootste brandstofterminal van het land te blokkeren, waar het zegt te blijven totdat de subsidies zijn hersteld. Daardoor is de brandstof op. De scholen zijn na de zomervakantie niet open gegaan. In Port-au-Prince zijn slechts drie ambulances operationeel.

De blokkade van de particuliere olieterminal van Varreux in Port-au-Prince door G9 versnelde de huidige potentiële dreiging voor de Haïtiaanse samenleving.

“Zonder die brandstof wordt het elektriciteitsnet van Haïti afgesloten. Dat geldt ook voor de vrachtwagens die voedsel leveren aan supermarkten, de generatoren die dat voedsel koelen tijdens de frequente stroomuitvallen en de fabrieken en bedrijven die de lonen betalen die toelaten het voedsel te kopen,” meldt CBC News. De 12% van de Haïtiaanse huishoudens met elektriciteit worden ook getroffen omdat velen van hen afhankelijk zijn van kerosine voor hun stroomgeneratoren.

De krijgsheer die van de situatie heeft geprofiteerd om een gooi te doen naar de macht is Jimmy “Barbecue” Chérizier, het hoofd van de G9-familie en bondgenoten. Hoewel hij van de camera houdt, is hij een schimmig figuur. Een ex-politieman die eerder verbonden was aan de Haïtiaanse Tèt Kale Partij (PHTK) van Martelly en Moise. Sinds de moord op Moise lijken Chérizier en G9 schurkachtig te zijn geworden. Zijn troepen verdreven de broze politie van Haïti en namen de controle over belangrijke delen van het grondgebied, waaronder een groot deel van de sloppenwijk Cité Soleil en de stembureaus daar.

G9 handelt schijnbaar straffeloos. In een bijzonder beruchte zaak werd Christella Delva, een 17-jarige demonstrerende studente, door de bende gedood met een kogel in het hoofd. Twee jonge Haïtiaanse journalisten, Tayson Lartigue en Frantzsen Charles, die terugkeerden van een interview met de ouders van Delva werden ook gedood door G9 . Verschillende andere bloedbaden worden toegeschreven aan G9 terwijl het zich een weg vocht naar de top van de pikorde.

Nu de blokkade van de oliehaven het hele land verlamt, is het niet verwonderlijk dat Chérizier is uitgekozen voor VN-sancties. Maar je begrijpt de complexiteit van de Haïtiaanse scène niet als je de karakterisering van G9 aangeboden door de Henry-regering en haar internationale aanhangers op het eerste gezicht neemt. Van deskundige lokale commentatoren is er een indringende soort Haïtiaans commentaar dat erop staat dat BBQ en G9 anders zijn.

De G9-coalitie verdiende haar reputatie niet alleen door geweld, maar ook door orde op te leggen in de sloppenwijken van Port-au-Prince tijdens een opstand in 2019. Beschuldigingen van bloedbaden door de internationale gemeenschap worden punt voor punt weerlegd. Volgens de man zelf dankt hij zijn bijnaam BBQ aan het kraam, waar zijn moeder gefrituurde kip verkocht, niet aan enige voorkeur voor het levend verbranden van tegenstanders. Chérizier is een nationalist en noemt Papa Doc Duvalier als zijn belangrijkste inspiratiebron. Hoewel dit routinematig wordt weggelaten door internationale media, is de volledige naam van de G9-coalitie de Revolutionaire Krachten van de G9-familie en bondgenoten, of BRD9. Bij het leiden van de blokkade om Henry omver te werpen, verklaarde Chérizier : “We moeten alle politici mobiliseren en verjagen, de corrupte bourgeoisie die dit land gegijzeld houdt.” Of we het nu aanvaarden of niet, Chérizier roept zichzelf uit tot de leider van een gewapende revolutie die verontwaardigd verklaart dat hij niet betrokken kon zijn geweest bij de bloedbaden waarvan hij wordt beschuldigd, omdat hij nooit geweld zou gebruiken tegen mensen “in dezelfde sociale klasse als ik”. Voor een bendeleider heeft hij ongewoon ruime eisen. Afgezien van een amnestie voor zichzelf en zijn mannen, eist G9 volgens Al Jazeera:

Het ontslag van president Henry, posities in het kabinet en de oprichting van een “Raad van Wijzen” met één vertegenwoordiger van elk van de 10 departementen van Haïti, … De eisen van de bendes zijn “een symptoom van hun macht, maar ook een symptoom dat ze bang kunnen zijn voor wat er gaat komen”, zei Robert Fatton, een Haïtiaanse politiek expert aan de Universiteit van Virginia.

Wat de G9 moet vrezen is een grote internationale militaire interventie. Ze gaan er prat op dat ze bereid zijn om te weerstaan en te vechten. Op korte termijn is er niet veel dat Henry als staatshoofd kan doen aan BBQ. De nationale politie wordt overvleugeld, hoewel een zending Canadese gepantserde voertuigen daar verandering in kan brengen. Intussen leveren andere bendes de belangrijkste gevechten. Meest opvallende G-Pep, een langer gevestigde bendecoalitie geassocieerd met de oppositie tegen Moise en Martelly. G-Pep is versterkt door een alliantie met een andere groepering die bekend staat als 400 Mawozo, wiens leider in mei 2022 door de regering van Henry aan de VS werd uitgeleverd. Het verbaast veel Haïtiaanse commentatoren dat G-Pep tot nu toe aan sancties is ontsnapt. De omvang van de bendemacht is nu dusdanig dat in geval van verkiezingen een meerderheid van de stemmen zou worden uitgebracht in stemhokjes die door een van de gewapende fracties worden gecontroleerd.

Zijn totaal gebrek aan een binnenlandse machtsbasis brengt Henry’s regering ertoe luidkeels op te roepen tot interventie van buitenaf. Hij en de ambassadeur van Haïti in DC zijn maar al te blij om te zien dat de VS, Canada en Mexico lobbyen bij de VN voor actie tegen de G9. Maar toen het idee van VN-actie werd geopperd, was het duidelijk dat er geen VN-mandaat voor interventie was. Rusland gaf aan niet mee te willen gaan en de motie werd ingetrokken. Dat verklaart de ongerijmde verschijning bij demonstraties in Port-au-Prince van de Russische vlag. De logica van de nieuwe niet-gebondenheid loopt over in de straten van Haïti. Zoals opmerkingen van president-elect Lula duidelijk hebben gemaakt, is de argwaan jegens enige afstemming met de VS tegen Rusland wijdverspreid in Latijns-Amerika. Het is echter vermeldenswaard dat Haïti een van de plaatsen is waar niemand aan de linkerzijde de overwinning van Lula vierde. Hij wordt daar herinnerd om het rampzalige leiderschap van Brazilië van de VN-interventiemacht na 2004.

Er wordt in de Haïtiaans commentaren veel gesproken over de hegemonische ambitie van Amerika in hun land. Haïtianen volgen de Amerikaanse strategie op de voet en hebben – veel meer commentatoren in de VS – kennis genomen van de tweeledige Global Fragility Act die Donald Trump in december 2019 in de wet ondertekende. Het was een tweeledige inspanning van Amerikaanse experts op het gebied van ontwikkelingsbeleid om een alternatief te creëren voor China’s One Belt One Road. Het verplicht de VS tot langetermijninvesterings- en stabiliseringsprogramma’s over een lange termijnhorizon. Haïti werd samen met Libië voorgesteld als de eerste kandidaten voor dit beleid. De goedkeuring in de Senaat is tegengehouden door de Republikeinse oppositie. Voor de Haïtiaanse linkerzijde is dit een nieuwe iteratie van Amerika’s ontwerpen op hun land.

Het lijkt zelfs volstrekt ongeloofwaardig om je voor te stellen dat de regering-Biden laarzen op de grond zou willen zetten in Haïti. In 1994 brak Biden met Clinton om zich te verzetten tegen interventie in Haïti. Washington is vooral bezorgd om een humanitaire ramp en mogelijke toevloed te voorkomen. Het Biden-team wil zeker geen herhaling van de schandelijke taferelen van september 2021 toen duizenden Haïtiaanse vluchtelingen werden opgepakt aan de grens met Texas.

De oplossing? Washington zou heel graag zien dat Canada ingrijpt. Canada is het probleem zorgvuldig aan het opmeten.

Een geïnformeerd oordeel lijkt te zijn dat elke poging tot een volledige internationale interventie hoogstwaarschijnlijk rampzalig zou aflopen. Om enige hoop op succes te hebben, moet de buitenlandse hulp zorgvuldig worden gericht en vooral een solide lokale steun hebben. Hoewel de CORE-groep en Washington met Henry bleven omgaan, nochtans als er één ding duidelijk is, is het dat Henry dat solide politieke platform niet kan bieden. Het probleem is niet dat er geen maatschappelijk middenveld in Haïti is, maar dat het te luidruchtig en complex en gemobiliseerd is. Om dat probleem op te lossen wil Henry aandringen op vervroegde verkiezingen, maar te midden van wijdverspreide honger en een cholera-uitbraak lijkt dat totaal onrealistisch. Het zou betekenen dat de controle over de uitkomst wordt overgedragen aan de gewapende groepen.

Amerikaanse experts zoals George Fauriol van CSIS hebben de neiging om te praten over de noodzaak van “Haïtiaanse politieke consensus”. Realistischer dan een consensus is de oproep om een krachtige coalitie van lokale geldschieters samen te stellen. Het voor de hand liggende forum is het meerpartijenakkoord van Montana, dat verder verbonden is met het Protocole d’Entente Nationale (PEN), een coalitie van zo’n 70 politieke organisaties en groepen. In tegenstelling tot Henry en Washington hebben ze opgeroepen tot een langdurig transitieproces, wat vooraanstaande Amerikaanse experts “een plausibele overgangsformule uit de crisis” noemen.

Het gevaar in zo’n langdurig proces is dat de crisis escaleert. En ondertussen de politieke coalitie breekt die de transitie in stand houdt. Wat veel commentatoren aan de Haïtiaanse linkerzijde beangstigt, is de nabijheid tussen het Montana-akkoord en agentschappen zoals de Amerikaanse National Endowment for Democracy, die in 2004 verbonden waren aan de afzetting van Aristide. Sinds het begin van het jaar hebben de belangrijkste vertegenwoordigers van de Haïtiaanse linkerzijde, waaronder de partij van Aristide, gebroken met de Montana-groepering.

In alle richtingen blijft de klok tikken. Geweld, onveiligheid, honger en nu ook cholera teisteren het land. Zal er een volledige humanitaire catastrofe nodig zijn, zoals mensen die honger lijden, om de geesten samen te brengen? Zal zelfs dat genoeg zijn?

Het lijdt weinig twijfel dat de grootste zorg in Washington een vluchtelingencrisis is. Zoals The Economist het verwoordde:

De regering van Biden handelde traag, zegt Robert Maguire van de George Washington University in Washington. De grootste zorg is het stijgende aantal migranten. Ongeveer 50.000 werden tussen september vorig jaar en augustus in de Verenigde Staten aangehouden, 12 keer zoveel mensen als in dezelfde periode twee jaar geleden.

Het is veelzeggend dat de eerste reactie van de VS, in plaats van zich bezig te houden met groeperingen in Haïti zoals het Montana-akkoord, was het sturen van een kustwachtschip om te patrouilleren in Haïtiaanse wateren.

Haïti’s eigen ambassadeur in DC, een bondgenoot van Henry, is niet bang om de dreiging te beschrijven. Stuur een gewapende troepenmacht om het huidige regime te steunen of word geconfronteerd met een vluchtelingengolf uit een land dat slechts 700 mijl van Florida ligt.

Maar ruim voor de VS zal de Dominicaanse Republiek de gevolgen van de crisis voelen. Het verschil in levensstandaard tussen de DR en Haïti is al lang groot. Het is nu een kloof. Daardoor bewegen mensen één kant op. Het totale aantal Haïtiaanse arbeiders in de Dominicaanse Republiek is niet geteld. Het gaat duidelijk om vele honderdduizenden. Ondertussen, als mensen de ene kant op gaan, gaan benzine en diesel de andere kant op.

De Dominicaanse Republiek importeert, net als Haïti, zijn brandstof. In tegenstelling tot Haïti, geconfronteerd met de impact van wat president Luis Abindar een “oorlogseconomie” noemt, heeft de DR meer dan $ 1 miljard uitgegeven aan voedsel- en energieprijssubsidies, zelfs als de rente op zijn staatsschuld bijna is verdubbeld van 4,4% tot meer dan 8%.

Aan de grens betekent dat dat er een enorm prijsverschil is tussen goedkope DR-benzine en de stijgende prijzen in Haïti. Benzine gekocht tegen de gesubsidieerde prijs van $ 5 per gallon in grenssteden in de Dominicaanse Republiek, haalt gesmokkeld naar Haïti, maar liefst $ 50 per gallon. Het is niet verwonderlijk dat zich in de DR rijen benzinekopers vormen, een zichtbare manifestatie van de peso’s aan belasting, die de grens zullen over gaan.

Tijdens de vergadering van de OAS op 16 september 2022 verwoordde president Luis Abindar de situatie in dramatische bewoordingen: “Voor de Dominicaanse Republiek” is de “burgeroorlog met lage intensiteit in Haïti”, een kwestie van nationale veiligheid. Ik wil het herhalen zodat het in het geheugen van deze plechtige sessie in de Hal van de Amerika’s is gegrift: “de crisis die de grenzen van Haïti overspoelt, is een bedreiging voor de nationale veiligheid van de Dominicaanse Republiek”. Voor velen was dit een grove overdrijving die voornamelijk bedoeld was om een rechtvaardiging te bieden voor internationale interventie. Zolang de Haïtiaanse crisis binnenlands blijft, is het moeilijker om oproepen tot internationale actie te rechtvaardigen. Maar de escalatie van angst in de DR is reëel.

Met Dominicanen die marcheren uit protest tegen Haïtiaanse migranten, hebben leden van Abindar’s eigen regering zoals minister van Economie Pavel Isa Contreras gewaarschuwd voor “opruiend”, anti-Haïtiaans, anti-zwart “discours, dat in een racistische lijn wijst”. Liberalen in de DR zijn zich scherp bewust van de bloedige geschiedenis van het grensgebied, waar dictator Rafael Trujillo in 1937 een racistische pogrom ontketende die tienduizenden Haïtiaanse levens eiste.

Wat is dan de oplossing voor degenen doe in de DR betrokken zijn om het evenwicht te bewaken en een escalatie naar regelrecht en openlijke raciale tegenstellingen te voorkomen? De regering van Luis Abindar en Minister van Economie Pavel Isa Contreras bouwt een muur. Na voltooiing zal het de op een na grootste in de Amerika’s zijn na de Amerikaanse grensmuur met Mexico.

Natuurlijk haasten de verlichte woordvoerders van de DR zich om eraan toe te voegen dat het niet enkel om een uitsluitingsmaatregel gaat. Het is niet de bedoeling om de grens te verzegelen, maar om ze te reguleren. Het is van vitaal belang voor de regionale economische ontwikkeling, waarvan iedereen profiteert, om ervoor te zorgen dat de Haïtiaanse chaos niet overslaat naar de DR.

Ondertussen, zoals Jim Wyss van Bloomberg opmerkt, strekt de verantwoordelijkheid voor het geweld en de armoede die Haïti teisteren zich uit tot ver buiten het eiland Hispaniola.

De muur is op een bepaald niveau ook een verwijt aan een internationale gemeenschap die miljarden heeft uitgegeven in Haïti, maar niet in staat of niet bereid is geweest om de groeiende humanitaire crisis te verlichten.
Het effect is dat terwijl Port-au-Prince tot puin wordt vermalen, de ellende van Haïti heel concreet wordt.

Dit is dan het antwoord op de meervoudige crisis op Hispaniola, het eiland waar het geweld van de moderne geschiedenis voor het eerst Amerika bereikte. Zet muren op. Plaats checkpoints. Regel de stroom.